Over de Naastenliefde, deel 2.
De Naastenliefde is in goede werken en is met het geloof verenigd.
Het tweede der naastenliefde is de goede dingen doen omdat zij nutten zijn
Een ieder die zegt Christen te zijn weet dat hij zijn naaste als zichzelf moet liefhebben. Dit weet hij uit de twee grote geboden die de Heer leerde toen Hij op aarde was. In feite leert alle godsdiensten dat de mens een ander goed moet behandelen. Toch is er een misverstand over hoe de naastenliefde toegepast moet worden en wat het nut ervan is. Aan de ene kant zijn er mensen die denken dat hun daden van naastenliefde het boze te niet doet en aan de andere kant zijn er mensen die denken dat naastenliefde doen is trachten verlossing te verdienen, en zeggen dat alleen het geloof verlost en daarom helemaal geen naastenliefde doen, en hebben geen liefde voor anderen. Toch zien zij en iedereen dat de naastenliefde de naaste geen kwaad doet, maar is liefde voor de naaste. Als iemand een ander liefheeft, vreest hij hem kwaad te doen. In feite wenst hij heel dikwijls de naaste goed te doen, en er is verbinding van hun gemoed. Bijvoorbeeld: zou u uw kinderen, uw echtelijke partner of een vriend kwaad doen?
De naaste liefhebben is van de naastenliefde. De naaste kwaaddoen is haat en tegen een ander handelen met vijandigheid en animositeit. Het is als iemand wraak neemt en zelfs de dood verlangt. Een Christen begrijpt dat dit de dingen zijn die hij schuwen moet en dat hij niet moet willen de naaste het boze te doen. Paulus spreekt over het boze niet aan de naaste toewensen en zegt: Zijt niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben; want die de ander liefheeft, die heeft de wet vervuld. Want dit: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren; en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven. De liefde doet de naaste geen kwaad. Zo is dan de liefde de vervulling der wet (Romeinen 13: 8-10).
Dus de naaste niet het boze willen doen is van de naastenliefde en het goede willen doen is van de naastenliefde. En toch is er het misverstand over het goede aan de naaste doen. Iedereen is er mee eens dat aan de armen geven, aan ziekenhuizen en kerken bijstand verlenen is van de naastenliefde, en vele andere dingen zoals de naakten kleden, de zieken bezoeken zijn ook daden van naastenliefde. Maar we moeten ook weten dat, tenzij we het boze in onszelf geschuwd hebben, wat de naastenliefde schijnt te zijn, dat wil zeggen, aan de armen geven enz., die niet is en in feite kan het zoeken naar verdienste zijn en dat is van onze uitwendige wil. Het is uit een onzuivere bron waarin de mens, en de wereld daarin, zijn.
U ziet dat de mens ieder goede van de naastenliefde kan doen terwijl hij het boze niet schuwt. In werkelijkheid zijn het boze schuwen en het Christelijk goede doen twee te onderscheiden dingen. Men kan al het goede van de naastenliefde uit vroomheid en vanuit nadenken over het eeuwige leven doen, terwijl hij tegelijkertijd niet weet dat haat, valse getuigenis geven en andere dingen, geschuwd moeten worden. Bijvoorbeeld: er zijn rechters die vroom leven, maar die oordelen gebaseerd op vriendschap vellen. Dit kan ook op andere beroepen van toepassing zijn. Dus boze dingen als zonden schuwen doet het Christelijk goede, maar degenen die het goede doet en het boze niet als zonden schuwt doet geen Christelijk goede, want het boze is tegengesteld aan de naastenliefde. Niemand kan het goede en tegelijkertijd het boze doen. Niemand kan het goede willen en eveneens het boze.
We hebben over de uiterlijke wil gesproken maar we hebben ook een innerlijke wil. Zowel de innerlijke als de uiterlijke wil van de mens zijn boos vanwege de zondeval, de verwerping van de liefde van de Heer, dus Zijn wijsheid. Eerder werd gezegd dat het boze door boetedoen verwijderd wordt, want de mens is in het boze geboren en dus zetelt het boze in zijn inwendige. Daarom heeft hij de neiging tot zondigen. Daarom gaan de goede dingen van een mens die geen berouw heeft voort uit zijn uiterlijke wil omdat zijn innerlijke wil verdraaid is, terwijl de wil van een berouwvol mens het boze verwijderd heeft en het goede wat hij doet is als het ware uit een gereinigde bron. Hiertoe heeft de Heer gezegd: Reinig eerst wat binnen in is de drinkbeker en de schotel is (Mattheus 23: 26). Het uiterlijk goede verwijdert inderdaad niet het boze van begerigheid, of de wortel van het boze.
Heden ten dage leeft de mens onder enig soort regering en dus in overeenstemming met enig soort burgerlijke of zedelijke wetten. Dus kan het zijn dat hij burgerlijk goede en zelfs zedelijk goede doet en zonden als boze dingen niet schuwt. Er is het burgerlijk goede en het zedelijk goede maar ook het geestelijk goede, en een mens die geen geestelijk goede doet kan burgerlijk goede en zedelijk goede doen, maar dat is niet het ware goede of de naastenliefde. Laten we dit toelichten opdat we het duidelijk verstaan.Vanuit de innerlijke wil begeert een mens en in het uiterlijke is de verkwikking. Wanneer hij vanuit de begerigheid en het verkwikkelijke ervan denkt, bevestigt hij het boze en gelooft dat het geoorloofd is, en zo is in het boze, of hij denkt niet over enige boze bij zich en gelooft dat hij ongerept is, terwijl dat niet zo is, want de boze dingen zijn nog in hem. Laat de mens weten dat hij moet belijden een zondaar te zijn en dat van het hoofd tot de zool van zijn voet het ongerepte er niet is.
Niettemin kan de mens dit spreken, en zelfs vanuit de wetenschap spreken, maar evenwel kan hij het innerlijk niet geloven. Tenzij hij het weet door de onderzoeking en dan weet hij dat hij een zondaar is. Laten we dit als een genezing – een kuur – zien.Tenzij de boze dingen geopend en geopenbaard worden als een zweer geopend en genezen wordt, is de kuur slechts palliatief. De Heer, de discipelen en Johannes de Doper hebben de boetedoening gepredikt. Jesaja zegt dat het eerste aflaten van de boze dingen is en dan leren het goede te doen. Wast u, reinigt u, doet de boosheid uwer handelingen van voor Mijn ogen weg, laat af van kwaad te doen. Leert goed doen (1: 16,17). De waarheid is dat niemand weet wat en hoedanig het goede is wanneer hij in het boze is; iemand echter die boete gedaan heeft is goed en weet daaruit wat het goede is en wat het boze is. Degene die geen boete gedaan heeft denkt dat hij goed is terwijl hij boos is.
Als wij het boze in ons weten, dan kunnen we inzien dat het verwijderd moet worden. Dit weten we uit de Decaloog, want het was het eerste uit het Woord, is in de ganse Christelijke Kerk en is haar leer. In feite, allen die in de Kerk komen worden ingewijd door het boze te weten en het niet te doen omdat het tegen God is. Voordat de Heer op aarde kwam was dit eerste, de Decaloog, zo heilig dat niemand het Christelijk goede kon doen, maar slechts uiterlijk of burgerlijk en zedelijk goede. Waarom anders zou de Heer komen? Was het niet om de mens te verlossen?
Wat hier gezien wordt is dat het geloof eerst is en dan het goede, maar het geloof, de Tien Geboden geloven en weten, is eerst in het leven, niet in het wezen. Een aantal voorbeelden hiervan: wanneer een oordeel niet uit het boze maar uit gerechtigheid is geveld, doet hij het goede. Wanneer een boer zegt dat hij zijn werk gerecht en getrouw wil doen dan doet hij goed werk, en dus bij duizend andere voorbeelden wanneer hij het boze niet doet, doet een mens het goede. In feite kan het de regel zijn dat het boze schuwen is het goede doen.
Hoedanig de erkentenis en daaruit de verwijdering van het boze door de boetedoening is zodanig het goede is welke van de naastenliefde is. Wordt ons niet verteld de oude mens uit – en de nieuwe aan te trekken? Moeten wij niet het vlees kruisigen en in de geest leven? Heeft de Heer niet gezegd dat de geest gewillig is, maar het vlees zwak, en dat niemand twee meesters tegelijk kan dienen? We moeten erkennen wat waar is en wat vals, die moet geweten worden en we moeten wat boos is verwijderen uit ons. De verwijdering is van de wil. Zowel de erkentenis als de verwijdering is van het leven.
Het volgt dat het eerste van de naastenliefde is tot de Heer schouwen en de boze dingen schuwen omdat zij zonden zijn; en dat het tweede van de naastenliefde is de goede dingen doen. Zowel een boze als een goede mens kan het goede doen. Ze kunnen iemand in nood helpen, ze kunnen aardig zijn, een vriend zijn, zelfs een metgezel. Niettemin zijn de goede dingen van de boze mens niet van de naastenliefde, zoals wij hebben laten zien, want zij zijn bij hem voor wie de naastenliefde gedaan wordt, niet bij hem die doet. Toch weten we dat de schijnbaarheid anders is, zowel voor degene die het goede doet als voor anderen. Dit omdat degene die enige malen het boze als zonde schuwt alleen het goede ziet dat hij doet en die twee zijn tegelijk bij hem. Degene die zijn zonden niet schuwt, heeft tegelijk het goede en het boze, en het boze in hem bederft de goede dingen die hij denkt te doen.
Einde