Preek over hoe de Heer te vinden en te aanbidden

door ds. Paul Booth

Voorlezingen

  • Numeri 24: 1, 2, 15-19,
  • Micha 5: 1-7,
  • Mattheüs 2: 1-11,
  • Hemelse Verborgenheden 9293

Reist heen, en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken &…; En zij zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was&…; En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken; goud, en wierook, en mirre. (Mattheüs 2: 8, 9, 11)

 

De geboorte van Jezus Christus de Heer in de wereld was geschied zoals ze in de Schrift voorzegd was.  Maar niemand was Hem uit zichzelf komen aanbidden.  Als er de engelen niet geweest waren, zouden de herders niet gekomen zijn om de pasgeboren Zoon van God te zien.  Simeon, die rechtvaardig en godvrezend was, en die de vertroosting Israëls verwachtte, wist desondanks niet dat de Heer Jezus Christus op aarde gekomen was.  Pas toen zijn ogen geopend werden, toen hij het Kindje zag, wist hij dat de Verlossing van de Heer nabij was en loofde hij God.  Anna, de profetes, was er zich ook niet bewust van dat de Verlosser in de wereld gekomen was.  Ze dankte God pas toen ze het Kindje zag.  Niemand wist dat de geboorte van Jezus had plaatsgevonden.  Maar wij weten uit het Woord van het Oude Testament dat Hij komen zou en zelfs waar Hij geboren zou worden.  Er waren enkelen die niet van de Israëlitische Kerk waren, die deze wetenschap ook bezaten.  In onze tekst wordt ons geleerd dat de enigen die er zich van bewust waren dat Jezus geboren was en dat de profetie van de Komst van de Heer vervuld was, de wijzen uit het oosten waren.  Zij kwamen, als uit zichzelf, om Hem te aanbidden.  Waarom waren zij de enigen die wisten dat Hij geboren was en waarom gingen zij op zoek naar Hem?  De Israëlitische Kerk bezat het Woord.  Van al haar priesters, Farizeeën en Rabbi’s wist echter niet éen dat de Heer op aarde gekomen was.  Als wij die weten wat we uit het Woord van het Goddelijk Menselijke, het Derde Testament, geleerd hebben, in de tijd teruggezonden zouden worden naar de periode vlak voor Zijn geboorte, zouden wij dan geweten hebben wanneer Hij zou komen en zouden wij dan, net als de wijzen, op zoek gegaan zijn om Hem te aanbidden?  We kunnen die vraag alleen bevestigend beantwoorden als we de wetenschap van de wijzen uit het oosten hebben.

Die wijzen leefden in de tijd dat de Kerk in een uitbeeldende staat was.  De mensheid was van de geestelijke staat in de natuurlijke of uitwendige staat vervallen.  Er was geen verbinding met de Heer, zoals een mens heden ten dage heeft als des Heren Nieuwe Kerk binnenin hem is.  De mensheid had geen hemelse of geestelijke verbinding met de Hemel of de Heer, zoals het geval was met degenen die tot de Oudste Kerk behoorden.  Die was verloren gegaan voor haar.  De Joodse Kerk had het Woord van het Oude Testament.  Het Nieuwe Testament was nog niet geschreven en ook het Derde Testament niet.  Toch zochten zij de Heer die op aarde gekomen was om er te leven.  Hoe wisten zij dat Hij gekomen was?  Welke wetenschap hadden zij die de geboorte van Jezus Christus aan hen geopenbaard had?  Als we dat weten, zullen we ook weten of we op de hoogte geweest zouden zijn van Zijn Komst, en of we net als de wijzen, op zoek gegaan zouden zijn naar het Kindeke Jezus.  De wetenschap van de wijzen was de wetenschap van de overeenstemmingen en uitbeeldingen.  Daardoor wisten ze Hemelse dingen en waren ze in de wetenschap van het goede en ware.  Bezitten wij heden ten dage die wetenschap?  Ze is ons geopenbaard in het Woord van het Goddelijk Menselijke.  Het merendeel van de mensen die in deze wereld leven, verwerpt de idee dat het Woord een inwendige zin heeft.  Sommigen die dat wel geloven, zijn van mening dat de mens die inwendige zin pas kan kennen als hij in de geestelijke wereld gekomen is.  Maar de leringen van het Woord zijn vervat in overeenstemmende en uitbeeldende dingen.  De mens kan tot een verstand komen van Hemelse en geestelijke waarheden.  Als hij die gehoorzaamt, ontvangt hij uit de Heer het goede of de liefde.  Het Woord leert dat we, tenzij we weten wat de overeenstemmingen zijn, niet met de Hemel of de Heer verbonden zullen zijn.  Want alleen door overeenstemmingen is er verbinding met het geestelijke en door middel van de overeenstemmende dingen wordt het geestelijke verbonden met het natuurlijke.  Laat ons bidden dat we het verlangen mogen hebben om de Heer te kennen en de geestelijke waarheden betreffende Hem en Zijn Kerk te verstaan, en dat we gehoorzaam mogen zijn aan Zijn geboden.

Toen Jezus geboren werd begon het Goddelijk Goede in Hem het werk van de verheerlijking.  De Heer begon Zijn Natuurlijke te verenigen met het Goddelijke.  Dit werk ontstond in Zijn Hemels en Geestelijk Menselijke.  In het Natuurlijke van de Heer moest het ware verbonden worden met het goede.  Om effectief te kunnen zijn moet iedere verbinding, welke dan ook, uit het Goddelijke in het Hemelse invloeien, dan in het Geestelijke en ten slotte in het Natuurlijke.  Het doel van die invloed van het Goddelijke was het Menselijke dat de Heer gedurende Zijn leven op aarde aannam, terwijl Hij tegelijkertijd het menselijke van de moeder aflegde, te verbinden met het Goddelijke binnenin Hem en dientengevolge wordt de mens door zijn wederverwekking met de Heer verbonden.  Dit werk begon in het menselijke dat de Heer aangenomen had toen Hij in de wereld kwam.  Op die wijze werd de Kerk in de mens eerst gevormd in het Menselijke van de Heer.  Er kon pas verbinding worden gevormd toen het echte ware dat uit het goede is door het Kindeke Jezus werd opgenomen.  Die staat werd bereikt toen vanbinnen het dieper inzicht (de doorvatting) van het Goddelijk Menselijke ontstond.  Die Goddelijke Liefde kwam de natuurlijke staat in, die een uitbeeldende staat was.  Het was de staat van de Israëlitische Kerk waarin de Heer toen gekomen was.  Deze woorden: Toen nu Jezus geboren was te Bethlehem, gelegen in Judéa, in de dagen van de koning Heródes, ziet, enige wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem aangekomen (Mattheüs 2: 1).

Als de overeenstemmingen en uitbeeldingen bekend zijn, onthullen zij dingen over het werk der wederverwekking van de Heer en over Zijn verheerlijking.  De wijzen moeten er zich bewust van geweest zijn dat de Heer geboren was.  Ze vroegen waar Hij geboren was, omdat ze Hem wilden aanbidden en verbonden wilden worden met de Heer en de Hemel.  Daarom vroegen ze: Waar is de geboren Koning der Joden? (Mattheüs 2: 2)

Een koning betekent het echte ware uit het goede en de joden beelden de Hemelse Kerk uit (vergelijk Hemelse Verborgenheden  96).  De vraag die gesteld wordt, is: ‘Waar zijn de waarheden van de Hemelse Kerk?’  We begrijpen dat het Menselijke van de Heer volgens de orde in het Hemelse, in het Geestelijke en in het Natuurlijke kwam.  De Heer werd geboren als een Geestelijk Mens, maar het menselijke dat Hij aannam was natuurlijk.  Alleen het Goddelijk Menselijke van de Heer heeft de echte aandoening om te verstaan, dat in de mens een geweten tot ontwikkeling kan brengen, want het goede en ware leven in het goede des geloofs als het verstand acht geeft op de wetenschap van het goede en ware, die voortgaan uit het hemelse en geestelijke.  Als die wetenschap er bij de mens is, komt hij tot nederigheid en kan hij in de vrijheid uit deze wetenschap, die ingeplant is in zijn gemoed, de Heer aanbidden.  De verbinding is aldus door de liefde of het hemels goede en is van de naastenliefde of het geestelijk ware.  Voor de mens deze wetenschap kan kennen en erkennen moet er het leven des geloofs in hem zijn, anders is hij niet in de echte aanbidding en heeft hij geen ware leer.  Zijn wij net als de wijzen en hebben wij de wetenschap van de waarheden en goedheden door middel van overeenstemmingen en uitbeeldingen?  Zijn wij in het goede des geloofs en in de liefde uit de Heer?  Verstaan wij de dingen van de inwendige zin van het Woord, luisteren we ernaar?  Met andere woorden, hebben wij Zijn ster in het Oosten gezien, en zijn wij gekomen om Hem te aanbidden (Mattheüs 2: 2)?

Als we gevraagd hebben waar de Heer is en Zijn goedheden opgenomen hebben en Zijn waarheden geloofd en eruit geleefd hebben, weten we dat het echte Ware uit het Goddelijk Goede is en dat het voortschrijdt als de Leer en zich lerende verbindt met het redelijke dat we uit de Heer ontvangen hebben.  Laat ons hierover het volgende in het Woord lezen: En hen naar Bethlehem zendende, zeide: Reist heen, en onderzoekt naarstiglijk naar dat Kindeken (Mattheüs 2: 8).

Dit betekent in de hoogste zin dat het Wezenlijke van het Goddelijk Menselijke van de Heer in het Natuurlijk Zintuigelijke komt en vandaar in het lichamelijk leven en zo tot de wederverwekking leidt. Het betekent te leven uit het Goddelijk Goede dat ontvangen is in het Ware.  Het ware is de vorm of existere en het goede het wezen of esse.  Dit resulteerde in de vereniging van het Goddelijk Menselijke van de Heer met het Goddelijke, dus in Zijn verheerlijking.  Op een andere wijze verklaard: het echte ware uit het goede vormde de Nieuwe Kerk in het Natuurlijke van de Heer en vormt dientengevolge de Kerk in de mens die in het geestelijk goede en ware is.

Toen de wijzen vernamen waar de Heer geboren was, gehoorzaamden ze het gebod van de koning om heen te reizen en dat Kindeken naarstiglijk te onderzoeken.  Als we tot het besef gekomen zijn dat het met het goede verbonden ware ertoe leidt dat we uit de Heer een nieuwe wil en een nieuw verstand ontvangen en dat de Nieuwe Kerk in ons gesticht wordt, moeten we ook het Goddelijk Goede, dat wil zeggen, de Heer Jezus gaan zoeken.  In deze staat zijn het verstand van het goede en de aandoening ervan nog niet geestelijk bij de mens, ofschoon ze door waarheden uit het geestelijk goede in het gemoed komen.  Met andere woorden, de mens moet volgens de Goddelijke Orde de wetenschap van de ware en goede dingen opnemen, en niet uit wat van hemzelf is; hij kan uit het zijne niet tot het geestelijk verstand komen, de Heer moet hem leiden.  Zijn vertrouwen moet in de Heer zijn en niet in zichzelf.  Hij moet niet alleen waarheden weten, maar hij moet ze ook liefhebben, en hij moet dus uit de Heer leven, opdat hij in het uit de Heer opgenomen goede des geloofs zij.  Hij moet leven in Zijn Liefde.  Als de mens uit die Liefde leeft, leert hij geloof te hebben en ziet hij de verlossing van de Heer geopenbaard in de echte leer van de Nieuwe Kerk, zoals ze gevormd wordt in een nieuw redelijke uit de Heer.  Dat is de betekenis van de woorden: En zij, de koning gehoord hebbende, zijn heengereisd; en ziet, de ster, die zij in het oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam en stond boven de plaats, waar het Kindeken was (Mattheüs 2: 9).

U kunt zich de verrukking en de vreugde indenken die de wijzen voelden toen ze ‘de ster zagen’ die in het oosten boven de plaats stond waar het Kindeke Jezus was.  Zij verheugden zich met zeer grote vreugde (zie Mattheüs 2: 10).  Wij hebben diezelfde ervaring als we in de wetenschap komen van het Goddelijk geestelijk ware.  En omdat het het ware is en omdat we geleerd hebben dat het het echte ware is, willen we Zijn liefde beantwoorden.  Dat is vanuit een inwendige verrukking die uit het hart en de ziel is en ze brengt ons ertoe de Heer te gaan zoeken, opdat Hij in ons leven onze wederverwekking kan bewerkstelligen.  Laat ons dus voortgaan met ons onderzoek om de Heer te kennen, Zijn liefde voor ons te kennen en Zijn verlossing te zien.  Laat ons Zijn liefde beantwoorden.  We lezen verder: En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken; goud, en wierook, en mirre (Mattheüs 2: 11).

In de binnenste zin wordt ons hier geleerd dat de Heer in Zijn natuurlijk gemoed een dieper inzicht kreeg in Zijn Menselijke en dat er in Zijn menselijke dat Hij aangenomen had, een aandoening of liefde was.  Hij doorvatte dat dit ware uit het geestelijke kwam en niet uit het natuurlijke.  Er was de nederigheid van Zijn hart, want het Goddelijk Menselijke van de Heer nam het geestelijk goede binnenin zich op.  Er was de erkenning van het Goddelijk Goede, de Vader, Zijn ziel, en op die wijze was er verbinding tussen die twee.

Men kan dit alles uit deze woorden weten vanwege hun overeenstemmende dingen.  Het huis betekent het natuurlijk of redelijk gemoed.  In het huis komen betekent naderen met het verstand, dus een aandoening, een liefde hebben om het ware te leren en te verstaan, wat betekent de leer te zien en zo vanbinnen een Nieuwe Kerk tot ontwikkeling te brengen.  Het Kindeke duidt het begin van die Nieuwe Kerk aan.  Deze Nieuwe Kerk was bekleed met het menselijke van de mensheid.  Denk eraan, de Heer kwam op aarde toen de Kerk bij de mens nog een uitbeeldende Kerk was.  Maria beeldde het menselijke van de mens, dat de Heer had aangenomen, uit.  Toen het Goddelijk Menselijke een dieper inzicht kreeg, nam de Heer in Zijn hart het goede aan uit het Goddelijke binnenin Hem.  Hij nam in Zijn hart het goede uit het Goddelijke op dat binnenin Hem was.  We zien dit uitgebeeld in het neervallen van de wijzen voor het Kindeke en hun aanbidding van Hem.  In de aanbidding is er verbinding met het ware en gemeenschap ermede.

‘Zij deden hun schatten open’.  Hun schatten zijn het Woord en die opendoen betekent de verbinding en de gemeenschap.  Met het brengen van de gaven aanbaden zij de Heer.  Zij, of het Goddelijk Menselijke van de Heer, werden daardoor door de liefde verbonden met het Goddelijke.  Hij beantwoordde daarmede, de uit het Goddelijke opgenomen liefde, want de geschenken die men geeft, zijn tekenen van genegenheid die vriendschappen tussen de mensen doen ontstaan en hier verbinding met de Heer.  De hoedanigheid van de geschenken bepalen de hoedanigheid en de diepgaandheid van de verbinding.  De door de wijzen gegeven geschenken, het goud, de wierook en de mirre, betekenen, in de hoogste zin, de vereniging van het Goddelijke met het Menselijke en de verheerlijking van het Menselijke.  Een zodanige hemelse, geestelijke en natuurlijke liefde werd het Kindeke Jezus zonder enige beperking geschonken.

De wijzen wisten dat het de gewoonte was koningen en prinsen geschenken te geven.  Het betekende verbinding en vriendschap.  Wat het Kindeke nodig had was de Eenwording van het Goddelijke met het Menselijke.  Die verbinding is nodig voor alle mensen.  Want ‘goud, wierook en mirre’ betekenen de hemelse liefde en het hemels goede, de geestelijke liefde en het geestelijk goede, en het uitwendig of natuurlijk ware uit dat goede.  Het uitwendige, natuurlijke van de mensen leefde niet uit het hemels en geestelijk goede en ware, maar uit de zelfliefde en de begeerte naar wereldse genoegens.  De Heer wil ons die gaven schenken, maar als we ze niet aannemen, blijven we gescheiden van Hem en leiden we geen leven dat geschikt is voor de Hemel.  Als we in ons zinnelijk of lichamelijk leven blijven, keren we ons van de Heer af.  Maar we hoeven ons niet van Hem af te keren, want de Heer aanvaardde die drie geschenken als klein Kind, net als iedere zuigeling doet, en Zijn hele aardse leven lang had Hij het verlangen ze terug te geven aan Zijn Vader.  Aan de Heer werden de geschenken, goud, wierook en mirre, gegeven.  Hij ontving ze door middel van de aanbidding uit liefde en naastenliefde.  We weten dat alle dingen die door de mens met de zintuigen worden doorvat, geestelijke dingen  betekenen, dat wil zeggen, het goede der liefde en het ware des geloofs (vergelijk Hemelse Verborgenheden 10199).  Die twee vormen het verstand en de wil van de mens.  De inwendige aandoeningen die eigen zijn aan het verstand en de wil, vloeien in uit de Heer, want het natuurlijke vloeit niet in in het geestelijke.  De mens kan door middel van zijn zintuigen, niets over de Heer leren, als er geen inwendige aandoening is die uit het geestelijke invloeit in het verstand en de wil.

Wat voor geschenken geven wij de Heer?  Laten wij bidden dat we gaven brengen uit een invloed die een nieuw redelijke in ons gevormd heeft, dat wil zeggen, dat we verbonden zijn met het geestelijk ware en goede en zo uit de Heer inwendige aandoeningen opnemen en in het goede des geloofs kunnen zijn.  Het proces dat begon met de verheerlijking van de Heer, kan nu onze wederverwekking bewerkstelligen, terwijl we de gaven van goud, wierook en mirre aan de Heer schenken.

Amen