Preek over Het Zaligmakend Geloof

door ds. Paul Booth

Voorlezingen

  • Numeri 21: 4-9,
  • Johannes 3: 1-21,
  • De Apocalyps Ontvouwd 349: 12.

Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.&…; Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in de Naam des eniggeboren Zoons van God. (Johannes 3: 16,18)

 

Deze woorden zijn waarschijnlijk enkele van de meest geciteerde van het Nieuwe Testament. Ze worden door Christenen van de vroegere Kerken dikwijls aangehaald met betrekking tot het hart van iemand, dus een beroep doende op gevoelens. Het is als het ware of God met uitgestrekte armen staat te roepen dat Hij de mens wil verlossen. Deze woorden waren een poging van Jezus om Nicodemus uit te leggen wat het betekende wederom geboren te worden. Nicodemus was een overste der Joden, waarschijnlijk een lid van het Sanhedrin, de Opperste Raad. Maar klaarblijkelijk begreep hij de uitleg van Jezus niet, omdat hem de geestelijke betekenis van wat de Heer zei ontging. Hij kwam in feite ‘schts naar Jezus toe. Misschien was hij bang voor zijn ambtgenoten. Het Woord leert ons dat duisternis in de inwendige zin betekent de onwetendheid van het echte ware.

Laten wij ons niet door een zekere hoogmoed verbeelden dat wij geestelijk verder ontwikkeld zijn, omdat we het Derde Testament bezitten en iets van de inhoud ervan weten, dat we, bij voorbeeld, weten wat de woorden wederom geboren wordenbetekenen. Tenzij we in feite werkelijk beseffen wat de overeenstemming is van de begrippen ‘water’ en ‘geest’ in de Hemel en in de Geestelijke wereld met die in de natuurlijke wereld, hebben we alleen maar ons door onze dominee of anderszins aangeleerde kennis, met -in dit geval- betrekking tot de woorden geboren worden uit water en Geest. Iedereen weet natuurlijk wat ‘geboren worden’ betekent en mogelijk ook enigszins wat ‘behouden worden’ in het Woord betekent. Wie dat een beetje begrijpt, weet dat ‘wederom geboren worden’ betrekking heeft op de wederverwekking of zaligmaking van de mens.

Er is echter nog een ander probleem dat nog ernstiger is. Weinigen weten wat het betekent ‘wederom geboren te worden’, omdat weinigen er zich in verdiepen wat het goede en ware is. Velen menen dat de Heer met de woorden ‘uit water geboren worden’ de natuurlijke geboorte in deze wereld op het oog had, omdat een foetus in de baarmoeder door vruchtwater omringd wordt. Zo redeneerde Nicodemus ook. Zo begreep hij de woorden van Jezus. Als we over het symbool van de doop, de besprenkeling met water, nadenken, weten we uit het Woord dat met water het Geloof dat geestelijk is, wordt bedoeld. Want water betekent in de inwendige zin het Ware. En de geest betekent het hemelse van het geloof. Het geestelijke van het geloof is het ware en het hemelse ervan is het goede. Wij zijn in het ware van het echte geloof, als we dat ware aanvaarden. En wij zijn in het goede van het echte geloof, als we leven overeenkomstig hetgeen het Woord ons geleerd heeft, als we handelen in overeenstemming met de waarheden van het Woord.

Als wij niet vanuit de Heer het geestelijk leven als uit onszelf opnemen, kunnen wij niet de Hemel binnengaan, dat wil zeggen, het eeuwige leven, hetgeen onze zaligmaking is, ontvangen. Het geestelijk leven opnemen betekent niet alleen het ware van het Woord te weten en te erkennen, maar ook ernaar te leven. Het is de verbinding van het goede van het leven met het ware van het geloof, en dus van de echte leer des geloofs. Welnu, we hebben gehoord dat ‘water’ het ware van de leer betekent en ‘geest’ het goede van het leven, ons geestelijk leven. Het woord ‘geest’ heeft in het Woord dikwijls betrekking op het leven of levend zijn, zoals bijvoorbeeld in de tekstwoorden ‘En Jehovah God had in de mens de adem of geest des levens geblazen; alzo werd de mens een levende ziel’. Het is het ware van het geloof dat de hervorming en wederverwekking van de mens bewerkstelligt en niet de doop van de mens met water tijdens een eredienst. Dat ritueel is slechts het symbool van de geestelijke reiniging van de mens van zijn valsheden. En het is het goede van de liefde dat het hart van de mens reinigt van zijn boosheden. Het hart heeft dan betrekking op de (oude) wil en op de begeerten.

Laten we ten slotte – om duidelijk te maken wat de Heer met Zijn woorden tot Nicodemus bedoelde – nagaan wat de woorden hetgeen uit vlees geboren is, is vlees, en hetgeen uit de Geest geboren is, is geest (Johannes 3: 6) betekenen. Uit het vlees geboren zijn, heeft betrekking op het zelf van de mens, zijn eigene. Dat was de begeerte van de mens zich van Jehovah af te keren, wat bleek uit het eten van de vrucht van de boom der kennis van het goede en boze. In het zelf van ons is er geen geestelijk leven. Wij zijn slechts vaten en het leven van de Heer kan daarin alleen maar invloeien, als we het als uit onszelf tot geschikte vaten gemaakt hebben. Het Woord leert ons immers De Geest is het, Die levend maakt; het vlees is niet nut. En De woorden, die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven (Johannes 6: 63). Dat leert ons dat een mens het ware leven heeft door het Goddelijk Ware op te nemen, dat wil zeggen, door het geestelijk leven op te nemen, zodat het in ons woont.

In de loop van Zijn gesprek met Nicodemus – en dus met ons – zegt de Heer dat niemand in de hemel opgevaren is, dan Die uit de hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des Mensen, Die in de Hemel is (Johannes 3: 13). Dit doet ons onmiddellijk denken aan de Heer Jezus Christus, want Hij is vanuit God in de gedaante van een gewoon mens nedergedaald naar de aarde. Maar wat betekent dan dat ‘niemand in de Hemel is opgevaren dan Hij die uit de Hemel is nedergekomen’, tenzij het de Heer is? We weten wat bedoeld wordt met de woorden ‘de Zoon des Mensen’ (de Zoon van de MENS) en daarom kunnen we ook weten dat die waarheid betrekking heeft op ons ten aanzien van onze verlossing. In het geval van de Heer hebben ze betrekking op zijn Verheerlijking, op dat Hij Zichzelf het Goddelijk Menselijke heeft gemaakt. De Heer heeft gezegd dat Hij de Weg en de Waarheid en het Leven is (Johannes 14: 6) en dat Hij het Brood is dat uit de Hemel nedergedaald is (Johannes 6: 58). De Heer is nedergedaald als het Goddelijk Ware en Hij is opgevaren tot Zijn Vader en onze Vader, en tot Zijn God en onze God (Johannes 20:17). Wat met die woorden bedoeld wordt, is dat het Goddelijk Ware moet nederdalen in de mens, dat wil zeggen, door hem/haar moet opgenomen worden in het verstand en in de wil, opdat de mens kan opvaren naar de Hemel. Want het is het ware van het goede dat opvaart naar de Hemel, net zoals de Heer eerst nederdaalde als het Ware en daarna opvoer ten Hemel als het met het Goede verenigde Ware, het verheerlijkte Goddelijk Menselijke, want het Goede is het Goddelijk Wezen en het Ware is de Form daarvan. En het ene is niets zonder het andere.

Het is niet iets van deze wereld dat in het gemoed van de mens die daarvoor openstaat, opgenomen wordt en hem de weg naar de Hemel wijst en dus naar zijn verlossing, als wat hij opneemt van zijn verstand en van zijn wil wordt. Wat het gemoed binnengaat, is geestelijk. En wat geestelijk is is Goddelijk en wat Goddelijk is, is vanuit de Heer God. Het is dan ook de Goddelijke Invloed van het Goede en Ware die de mens binnengaat. En het is de mens die dat Goede en Ware als uit zichzelf en naar zijn beste vermogen moet opnemen in de vorm van verschijningsvormen, dat wil zeggen, zoals hij ze in zijn staat ziet en ervaart. Want de echte Goddelijke dingen – de Goddelijke Goedheden en Waarheden – kunnen wij niet bevatten, net zo min als wij de wind kunnen zien. Maar we kunnen wel de uitwerking ervan zien.

Wij gaan verder met de preek van vandaag en komen dan bij vers 14. Hier is sprake van een slang. In Genesis 3 vers 1 staat over de slang dat zij listiger was dan al het gedierte des velds en dat zij de vrouw verleidde. Onder de slang wordt hier het zintuiglijke van de mens verstaan, waarop hij vertrouwt. Met de koperen slang die Mozes maakte, wordt de Heer uitgebeeld ten aanzien van het uitwendig zintuiglijke (Hemelse Verborgenheden 3863-5). Mozes stelde de slang die hij gemaakt had, op een stang, en als een (vergiftige) slang iemand beet en hij zag de koperen slang aan, dan bleef hij leven (zie Numeri 21: 9). Dit betekent dat door het geloof in de Heer de mens het eeuwige leven heeft (zie Johannes 3: 15).Wij kunnen inzien dat met de slang die Mozes maakte en op een stang stelde, opdat de Israëlieten ernaar zouden opzien, het Zintuiglijke van de Heer werd uitgebeeld. Als zij dat deden, nadat ze door een (vergiftige) slang waren gebeten, overleefden ze die beet.

Het is een goede reden voor ons om de innerlijke zin van het Woord te leren verstaan. Als we alleen maar de letterlijke betekenis ervan verstaan, kunnen we moeilijk begrijpen wat het wil zeggen dat de Heer hier gesymboliseerd wordt door een koperen slang. Vele soortgelijke verklaringen in het Woord worden door ons natuurlijk verstaan ervan niet begrepen. Gewoonlijk lezen we er overheen of we lezen de betreffende tekst vluchtig zonder er verder bij stil te staan. Welnu, u kunt de passage in het Oude Testament opzoeken en ze herlezen, maar dan verstaat u nog niet wat de innerlijke betekenis ervan is, als u niet door verlichting vanuit de Heer weet wat overeenstemmingen zijn. De enige verklaring die u er misschien voor kunt geven, is dat God in een tijd dat Zijn Kerk stervende was, wonderen verrichtte, omdat Hij medelijden met haar had.

De slang beeldt het zintuiglijke of buitenste leven van de mens uit. Dat is de uitwendig zintuiglijke aard van de mens, waarin hij thans geboren wordt. Toen de Heer op aarde kwam en het menselijke van Zijn moeder, dus van de mensheid aannam, had Hij uitwendig dus een zintuiglijke zoals wij hebben. Maar inwendig was de ziel van dat zintuiglijke Goddelijk, wat bij geen mens het geval is.
De Israëlitische Kerk was een uitbeeldende Kerk. Alles wat tot haar eredienst behoorde was uitbeeldend, dus ook datgene dat op de Heer betrekking had. Daarom bleven zij in leven, wanneer zij door een slang gebeten waren, mits zij opzagen naar de koperen slang die Mozes gemaakt en op een stang gezet had. Dat beeldde het geloof van die Kerk in de Komst van Jehovah in het vlees uit. Die koperen slang duidde het Zintuiglijke van het Natuurlijke des Heren aan. Het Goddelijk Menselijke behoudt ons. En dat werd uitgebeeld door het feit dat de Israëlieten een slangenbeet konden overleven door naar een koperen slang, die op een stang gezet was, op te zien. Het was een van de vele herinneringen aan de belofte dat de Heer eens in de wereld zou komen en de mensheid zou verlossen. In het Boek Genesis staat over de slang en de Komst van de Heer om de mensheid te verlossen: Ik zal vijandschap zetten tussen u (dat wil zeggen de slang) en tussen deze vrouw (d.w.z. de Kerk), en tussen uw zaad (d.w.z. de valsheden van het zintuiglijke van de mens) en tussen haar zaad (de waarheden van de Kerk); datzelve zal u de kop vermorzelen (d.w.z. een einde maken aan de heerschappij van het boze), en gij zult het de verzenen vermorzelen (d.w.z. het laagst natuurlijke) (vergelijk Genesis 3: 15). De mensheid was uit de hemelse en geestelijke staten tot een louter natuurlijke staat van leven vervallen, die aangeduid wordt met de slang. Zij was als het ware in ongenade gevallen.

Feitelijk betekent het dat als de mens gelooft in het Goddelijk Menselijke, hij het eeuwige leven heeft. In de Kerk die volgde op de Israëlitische en Joodse kerk – de Christelijke Kerk – zijn alle uitbeeldende dingen verwijderd. De Heer heeft Zichzelf verheerlijkt, dat wil zeggen, Zijn Menselijke Goddelijk gemaakt en is daarmede het Goddelijk Menselijke geworden. De Heer verheerlijkte door Zijn kruisiging Zijn Menselijke, opdat alleen zij die werkelijk in Hem geloofden en Hem liefhadden, behouden zouden worden. De vraag die we onszelf moeten stellen, is wat geloven we als we, als Christenen naar het kruis zien en de Heer aanschouwen? Een Israëliet geloofde dat Jehovah zou voorkomen dat hij stierf, als hij naar de bronzen slang aan de stang keek. Hij geloofde dat hij dan op wonderbaarlijke wijze behoed zou worden voor de gevolgen van een slangenbeet. Verwachten Christenen heden ten dage een wonder van de Heer om behouden te worden?

Iedereen die naar de Heer ziet, doet dat overeenkomstig zijn/haar mate van het verstaan van het Woord. De vroegere Christelijke Kerken verwachtten nog steeds wonderen, net als de Israëlitische en Joodse Kerk had gedaan. Maar het wonder dat de Christelijke Kerken verwachtten en verwachten, was dat zij zo het geestelijk leven zouden verkrijgen. Zij zagen naar de Heer aan het kruis en verwacht(t)en dat Hij hen door Zijn macht zou verlossen. Want zij geloofden (en geloven) dat Hij voor hen gestorven was (en is), dat wil zeggen, hen door Zijn kruisdood van hun zonden verlost had (en heeft). De Israëlieten zagen dat op een uitbeeldende wijze. Noch de Israëlieten en Joden noch de oude Christenen begrepen op welke wijze de Heer de Verlosser was. Dat geheim bleef verborgen in de letterlijke betekenis van het Oude en Nieuwe Testament, die zij niet begrepen. Daardoor erkenden en erkennen zij het Goddelijk Menselijke van de Heer niet, net zoals wij het niet werkelijk erkennen zo lang we nog in de staat van de oude Christelijke Kerken leven.

Heden ten dage wordt de mens een redelijke betekenis van het Woord gegeven door middel van het Derde Testament, als hij naar de Heer ziet. Want het ware van het Goddelijk Redelijke is in dat Testament onthuld en de mens die daarnaar leeft, wordt geestelijk en behoort in de ware zin van het woord tot des Heren Nieuwe Kerk, omdat zijn godsdienst de Ware Christelijke Godsdienst is.
Is het het opzien naar de koperen slang of naar de Heer aan het kruis dat ons verlost? Wij weten dat zien betekent geloven en in het geval van de leden van de Israëlitische Kerk de overtuiging dat ze niet zouden sterven door de slangenbeet, als ze geloofden dat Jehovah hun God was en dat Hij eens op aarde zou komen. Het feit dat ze niet aan de slangenbeet bezweken, werd niet veroorzaakt door hun opzien naar de koperen slang, maar door hun geloof dat Jehovah hen behouden kon. Niet het behouden van het natuurlijke werd bedoeld, maar dat van het geestelijke. Maar omdat het uitwendig zintuiglijke mensen waren, zouden ze zich van Jehovah afgekeerd hebben en afgodsbeelden vereerd en offeranden gebracht hebben, als de Heer hen niet door wonderen in uitwendige gehoorzaamheid aan Zijn geboden gehouden had. Zo is het ook de liefde tot de Heer en jegens de naaste, en ons geloof in Hem die ons behouden. Niet ons opzien naar een koperen slang of de Heer aan een kruis.

De leden van de eerste Christelijke Kerk geloofden in de Goddelijke Macht van de Heer. Zij waren ervan overtuigd dat Hij hun het eeuwige leven zou geven, als ze in Hem geloofden en vertrouwen in Hem hadden. Maar wordt de mens behouden door het geloof der liefde of door een geloof zonder naastenliefde? Het geloof van een Kerk is volgens haar verstaan van de echte leer van de naastenliefde en het geloof. Het geloof van de oude Christelijke Kerk is dat de mens behouden wordt, als hij gelooft dat de Heer voor hem aan het kruis gestorven is. Maar de leer van hun Kerk is dat naastenliefde en goede werken een gevolg zijn van dat geloof en geen noodzakelijke voorwaarden zonder hetwelk het geloof geen Geloof is. Zij verwachten dat zij voor hun liefde jegens de naaste, die blijkt uit hun goede werken, beloond zullen worden met eeuwige zaligheid. Hun leer onderwijst hen niet dat zij alleen maar behouden kunnen worden door een geloof dat uit de naastenliefde is en waarvan de naastenliefde dus het wezenlijke is. Maar ze onderwijst hen dat hun geloof in Christus het wezenlijke is en dat hun naastenliefde daaruit voortvloeit.

En toch is het de Zoon van God die de mens verlost. We lezen immers: God heeft Zijn eniggeboren Zoon gegeven (Johannes 3: 16). Alle dingen zijn vanuit het Goddelijke. Het Goddelijke in Zich en het Goddelijk Menselijke zijn in de Heer zoals ziel en lichaam in de mens zijn. En daarom regeert de Heer in ieder mens die in Hem gelooft, dat wil zeggen, wiens liefde tot Hem in hem boven alles gaat.

Het is niet het geloof dat de dood van de Heer aan het kruis ons verlost. Wij worden van onze boosheden verlost, als de Heer in ons is en wij in Hem zijn. Dan is in ons de Geest van het Goddelijk Menselijke, zoals de Heer zegt: In die dag zult gij bekennen, dat Ik in Mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u (Johannes 14: 20) en Indien gij in Mij blijft, en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden (Johannes 15: 7).

U kunt inzien dat wij moeten geloven in éen God, dat Hij onze Vader is en dat de Vader in Hem is en dat zij Eén zijn. Want de woorden: Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Johannes 2: 16) hebben niet betrekking op twee goddelijke personen, van wie de ene de Vader van Zijn Zoon en de andere de Zoon van zijn Vader is en ook niet op drie personen, die elk god zijn, maar op de ene en enige God, Vader, Zoon en Heilige Geest, éen in Wezen en éen in Persoon. De Zoon is de eniggeborene van de Vader. Hij is het Goddelijk Bestaande dat voortgaat vanuit het Goddelijk Wezen, dat in Hem de Ziel is. Deze drie: het Goddelijke in Zich, het Goddelijk Menselijke en het Goddelijke Voortgaand vormen de Goddelijke Drievuldigheid van Vader, Zoon en Heilige Geest.

Het Woord is vlees geworden, dat wil zeggen, het Woord is mens geworden. De Heer heeft dat menselijke het Goddelijk Menselijke gemaakt want Het heeft onder ons gewoond en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, namelijk het Woord van het Goddelijk Menselijke. Het is de Heerlijkheid als des Eniggeborenen van de Vader (Johannes 1: 14).
Ieder mens behoort te doen wat goed is, niet wat boos is. Maar wij kunnen niet doen wat goed is, als we niet eerst laten wat boos is. Ieder mens zou in God moeten geloven en niet in allerlei afgoden. Ieder mens zou geloof moeten hebben in de ene Heer en God, het verheerlijkt Goddelijk Menselijke en zou vanuit Naastenliefde overeenkomstig het geloof der naastenliefde moeten handelen. Wij lezen in Matthëus 21: 43: Het Koninkrijk Gods zal van u weggenomen worden, en een volk gegeven, dat zijn vruchten voortbrengt. En in Lukas 6: 46 zegt de Heer: Wat noemt gij Mij, Heer, Heer! en doet niet hetgeen Ik zeg?

 Als de waarheden die wij geloven, alleen in ons geheugen zijn, zoals een gesloten Bijbel die altijd op een plank staat, kunnen we onmogelijk de ware betekenis van de woorden die we gehoord of gelezen hebben, vatten. Maar als we de waarheden van het Woord overdenken en ernaar willen leven, zal de Heer ons verstand verlichten en zal Hij ons doen inzien waar onze verklaring ervan verkeerd is. Dan zal Hij Zijn waarheden in ons hart en gemoed, in een nieuwe wil en een nieuw verstand schrijven en ons een nieuw leven geven.

Amen