door ds. Paul Booth
Voorlezingen
- Psalm 139: 1-12,
- Johannes 5: 26; 11: 25; 14: 6,
- De Engellijke Wijsheid aangaande de Goddelijke Liefde en aangaande de Goddelijke Wijsheid 70
Er zijn twee dingen die aan de natuur eigen zijn, Ruimte en Tijd. Vanuit deze vormt de mens in de natuurlijke wereld de ideeën van zijn denking, en daaruit het verstand; indien hij in die ideeën blijft, en niet het gemoed boven die verheft, kan hij nooit enig geestelijke en Goddelijke doorvatten; want hij wikkelt die de ideeën in welke vanuit de ruimte en de tijd trekken; en voor hoeveel hij dit doet, voor zoveel wordt het schijnsel van het verstand van hem louter natuurlijk. (De Goddelijke Liefde en de Goddelijke Wijsheid 69)
Wij leven in de natuurlijke wereld. Ons verstand is een deel daarvan. Dat was echter niet altijd het geval. In het begin van de Schepping was het verstand van de mens direct vanuit de Heer God, want het was een geestelijk verstand. Er was een innerlijke perceptie van uit het binnenste vanuit God en niet uit wat uitwendig was, niet door middel van de natuurlijke zintuigen, die tot de natuurlijke wereld behoren. Voordat ze uit het paradijs – de Hof van Eden – verdreven werden namen de mensen, die in deze natuurlijke wereld leefden, en de Engelen – de mensen die naar de Geestelijke Wereld overgegaan waren – de Goddelijke, hemelse en geestelijke dingen direct vanuit de Heer op. En – hoe vreemd dat ook heden ten dage klinkt – die dingen waren het leven van God bij hen en binnenin hen. Bij de aanblik van de schoonheid van de natuur, bijvoorbeeld van de talrijke planten en dieren, dachten zij aan de geestelijke dingen die ze aanduidden en niet aan zichtbare planten en dieren zelf. Op die wijze verkregen zij kennis aangaande de Heer en erkenden zij het bestaan van Hem in en door hun leven.
Het verhaal van de schepping van de mens in Genesis leert ons dat de mens geformeerd werd uit het stof van de aarde, waarbij hij/zij een ziel kreeg en daardoor het leven. Wij spreken hier over de formering van de mens tot een vat, dat als het ware een receptakel was, waarin de Heer God de mensheid Zijn Leven gaf, opdat zij als uit zich zou leven. Er is niet veel voor nodig om dat te begrijpen, want God is het Leven, dat Zijn Liefde en Wijsheid is. En die vormen het leven van de mens in hem/haar. We weten dat de dingen die eigen zijn aan de mens, niets zijn; ze zijn woest en ledig, en zonder de dingen die van God zijn. Dat wordt ons herhaaldelijk geleerd door onze Heer Jezus Christus. Laten wij nu horen wat eigen is aan de natuur en wat eigen is aan de Geestelijke Wereld.
We moeten dat weten, aangezien de ideeën van onze gedachten gevormd worden door de dingen van de natuurlijke wereld, er weinig of geen geestelijke waarheden onder zijn, die ons onthuld konden worden. Binnenin de geestelijke gedachten van de Engelen, en van hen die geestelijk zijn en die van Des Heren Ware Kerk zijn, is het echte ware. Zij die van de Ware Kerk zijn, zijn geestelijk, hoewel zij in deze natuurlijke wereld leven. (U vraagt zich misschien af: Hoe kan dat? Denkt u slechts aan de Oudste Kerk, en u zult het begrijpen. Als u gelooft dat het Woord de Waarheid is is het u ook bekend dat zij die, net als wij, in de natuurlijke wereld geleefd hebben, nu in een hemelse of een geestelijke staat zijn. Heden ten dage kan een mens dus reeds hier op aarde geestelijk worden. En de gedachten die hem/haar gegeven worden, kunnen geestelijk zijn, want de Heer – het Goddelijk Menselijke – maakt dat mogelijk.)
We hebben in de voorlezing van vandaag gehoord dat er twee dingen eigen zijn aan de natuur, ruimte en tijd. Laten we daaruit leren wat het verschil is tussen wat bij een mens natuurlijk is en wat geestelijk. Voor iedereen is God alleen God als men de voorstelling van Hem heeft van een Oneindig en Eeuwig Wezen dat Goddelijk is. Een eenvoudige vraag zou zijn: ‘Is God meetbaar?’ Het antwoord is ontkennend, want God is de Schepper en Hij is Oneindig, en alles wat vanuit Hem voortgaat, is geschapen en eindig. Hij heeft alles wat eindig is, geschapen. Het eerste dat vanuit God voortgaat, is Zijn Leven of Zijn Liefde. Vanuit Zijn Liefde is Wijsheid en binnenin Zijn Wijsheid is Liefde. Wij spreken nu over het Esse en het Existere of datgene dat Is en Bestaat. U begrijpt ongetwijfeld dat die twee – liefde en wijsheid – éen zijn. Die zijn eigen aan God. Ze gaan vanuit God voort en het zijn geestelijke, ja, zelfs hemelse dingen. Het zijn de dingen die eigen zijn aan wat geestelijk is. Het zijn de goedheden en waarheden die vanuit God voortgaan. Daarom zijn er in de Geestelijke Wereld, waar geen ruimte en tijd is, in plaats daarvan staten van het leven. Dit komt doordat de attributen van God Liefde en Wijsheid zijn, welke het Leven zijn. Het Goede dat van de Liefde is, heeft betrekking op het Ware en het Ware heeft betrekking op de Wijsheid.
Bij de schepping gaf de Heer ons het verstand als een receptakel (vat) van Zijn Wijsheid of Ware en de wil als een receptakel van Zijn Liefde of Goede. In de natuurlijke wereld wordt ons verstand door natuurlijke dingen gevormd. Die dingen zijn zichtbaar in de tijd en de ruimte. Aangezien dit zo is zullen onze gedachten, als we ze niet boven die natuurlijke dingen uit heffen met het doel geestelijke dingen te verstaan, alleen maar natuurlijke dingen begrijpen en nooit geestelijke, laat staan Goddelijke. Dit verklaart waarom God ons Zijn Woord gegeven heeft. Wij verstaan de dingen gewoonlijk zoals we ze in een natuurlijk licht zien. De tekst van vandaag noemt dat licht een ‘schijnsel’. En als we zo blijven denken, vervallen we tot materialisme. Dan zijn onze handelingen en onze gedachten op zuiver natuurlijke instincten gebaseerd en geloven we dat alleen de natuurlijke wereld bestaat. Dan zullen we onze gedachten nooit naar de Heer en de Hemel opheffen. En toch is het voor ons mogelijk onze gedachten boven de natuurlijke denkbeelden te verheffen. Die vloeien door middel van onze zintuigen in ons in, want binnenin zulke natuurlijke gedachten ligt wat geestelijk is. We werden immers geschapen met een natuurlijk en een geestelijk lichaam. En we hebben aangetoond dat de mens in het begin van de schepping op geestelijke wijze kon verstaan. Hij kon boven wat karakteristiek is aan de natuur denken. Heden ten dage kunnen wij dat in feite ook. Maar we vallen gemakkelijk terug in het denken vanuit de natuur, vanwege onze zelfliefde, die dikwijls sterker is dan onze liefde van de Heer.
Hoewel we in het buitenste van de schepping leven – de natuurlijke, zintuiglijke en lichamelijke staat van het leven – en ver van God verwijderd zijn, kunnen we, als we daartoe bereid zijn, ons verstand verheffen, zodat we geestelijke dingen verstaan en een leven leiden zoals de Engelen. De religie leert ons dat God Alomtegenwoordig is, want Hij is in de ruimte zonder ruimte en in de tijd zonder tijd (Ware Christelijke Godsdienst 27). We hebben reeds gezegd dat Hij Oneindig, Eeuwig en Ongeschapen is. Desniettemin kan een mens dat, zelfs in zijn natuurlijke staat, bevestigen. Wat Goddelijk is, is binnenin de dingen van de natuur en in de ruimte en de tijd zonder ruimte en tijd.
Als het leven in deze wereld ten einde gelopen is en we zijn gestorven leggen wij die twee eigenschappen van deze wereld, de ruimte en de tijd, af. In plaats van in het natuurlijke licht of in de natuurlijke waarheden te leven die, zoals we weten, verschijningsvormen van het ware zijn, gaan we dan op geestelijke wijze verstaan en spoedig ook handelen. In plaats van de objecten in de ruimte te zien, leren wij ze begrijpen als staten van liefde en naastenliefde. En in plaats van tijden of perioden leren wij ze ervaren als staten van wijsheid die er binnenin zijn. Daarom moeten we het goede beschouwen dat mogelijk binnenin een mens is. Met ons natuurlijk verstand zien we de objecten op een afstand en ze komen als het ware ons verstand door middel van onze natuurlijke zintuigen binnen. Met ons geestelijk verstand zien we de objecten ten aanzien van hun hoedanigheid op geestelijke wijze en, zoals we al gezegd hebben, de dingen die eigen zijn aan het geestelijk leven, zijn goedheden en waarheden. Aldus kunnen wij het leven van de Liefde en Wijsheid van de Heer door middel van onze inwendige of geestelijke zintuigen leven naarmate het Goede en Ware van de Heer vanuit Hem in ons invloeien.
De objecten van het denken van een Engel in de geestelijke wereld zijn waarheden en zijn aandoeningen zijn goedheden. Terwijl de objecten van het denken van de mens in de natuurlijke wereld slechts verschijningsvormen van het ware zijn, zullen onze neigingen, tenzij we die verschijningsvormen van het ware gehoorzamen, die van onze zelfliefde zijn. Dan denken we slechts overeenkomstig schijnbare waarheden, die op een uitwendige wijze bij ons invloeien. Dat is niet zo in de geestelijke wereld. Toch kan de natuurlijke mens geestelijke dingen begrijpen, als hij de in het Woord geopenbaarde overeenstemmingen met hart en ziel erkent. In de geestelijke wereld verschijnen de voorwerpen ook op een zekere afstand, maar de Engelen leiden hun gedachten daar niet van af. De voorwerpen die zij zien, hebben betrekking op de staten van hun leven.
U begrijpt ongetwijfeld dat er een enorm verschil is tussen de gedachten van Engelen en geestelijke mensen, en die van louter natuurlijke mensen. Als een natuurlijk mens al over geestelijke en Goddelijke dingen denkt, wordt dat denken geheel beheerst door de begrippen ruimte en tijd. De Engelen en geestelijke mensen denken over alle dingen zonder gedachten aan ruimte en tijd, en beschouwen de objecten waaraan zij denken in verband met de liefde tot de Heer en de naaste, en de wijsheid dienaangaande. De louter uitwendige mens kijkt alleen maar met zijn natuurlijke ogen en hij ziet een voorwerp dat lengte, breedte en hoogte heeft, en dus een vorm. Die eigenschappen zijn eigen aan de gedachten van een natuurlijke mens over de dingen, zelfs die dingen welke men niet kan zien, zoals zedelijke en burgerlijke dingen. De gedachten van een Engel over een voorwerp of onderwerp hebben geen enkel verband met de vorm of de afmetingen ervan, dus met het voorwerp dat ruimte inneemt of de idee. Zijn gedachten betreffen alle zijn staat met betrekking tot datgene waaraan hij denkt ten aanzien van het goede des levens en het ware des geloofs. De voorwerpen die hij ziet, schijnen zich op zekere afstand van hem te bevinden, maar hij denkt niet vanuit ze zoals de louter natuurlijke mens doet. Hij denkt vanuit de Heer die binnenin hem is, uit zijn aandoeningen van het goede en ware.
Dit klinkt misschien vreemd en zelfs onbegrijpelijk, maar neem in overweging dat de mensheid eens in het paradijs leefde en toen met God en de Engelen sprak. We kunnen over die dingen in het Woord van de Hemelse Verborgenheden lezen. Daarin leest men over God en Zijn attributen – de Liefde en de Wijsheid – en over de mensen van de Oudste Kerk, die perceptie hadden, dat wil zeggen, die de dingen van binnenuit oftewel op geestelijke wijze wisten, ofschoon ze in deze natuurlijke wereld leefden. We lezen dan ook dat de mensen de dingen van de natuur ook met hun natuurlijke ogen zagen, maar dat hun gedachten erbij niet zo waren als ze heden ten dage bij uitwendig natuurlijke mensen zijn. Als hij de vele dingen van de natuur beschouwde, dacht hij aan wat ze betekenden, niet aan de dingen zelf, want hij zag bij het beschouwen ervan als het ware hun betekenis. Op die manier verkreeg hij geestelijke kennis over God en de Hemel, hetgeen hem in verrukking bracht. Hij genoot dan ook van zijn leven hier op aarde in het paradijs.
Vanwege de val van de mensheid, vanwege het feit dat zij het ware van de Heer verworpen had, was het geestelijk verstaan van de mensen van de Oudste en Oude Kerken en van hun nageslacht teloorgegaan. Het gevolg is dat de mens nu het ware moet opnemen door middel van zijn uitwendige zintuigen en dientengevolge kleeft wat eigen is aan de natuur – ruimte en tijd – aan zijn denkingen. Van de objecten die hij ziet, beschouwt hij de natuurlijke betekenis en niet de geestelijke. Daardoor leert hij niets over God en de Hemel. Zijn leven is niet geestelijk en het is niet wars van het valse, maar het is natuurlijk en vol begoochelingen die ten slotte valsheden kunnen worden en dan aan zijn leven aankleven.
We hebben gezegd dat een geestelijk mens en een Engel in de Geestelijke Wereld en in de Hemel voorwerpen op een zekere afstand zien. Dat schijnt hun alleen zo toe, want hun gedachten zijn geestelijk, net als die van de mensen van de Oudste Kerk waren. We spreken nu over de overeenstemming tussen geestelijke en natuurlijke objecten. Van de natuurlijke objecten leert een mens verschijningsvormen van het ware en hij vormt dienovereenkomstig denkbeelden. Van de geestelijke objecten leert hij het ware en dientengevolge het goede van het ware, en de denkbeelden die hij dienovereenkomstig vormt, zijn waarheden. Wat een Engel denkt is het ware, want hij is in het geestelijk licht of de waarheid en de waarheid verlicht zijn verstand. Hij begrijpt dat de lengte van iets betrekking heeft op het goede ervan en dat de breedte betrekking heeft op het ware ervan. Aldus vloeit de Heer direct bij hem in zijn verstand in, hetgeen het verstaan van hem geestelijk maakt. De natuurlijke mens verstaat de overeenstemming tussen natuurlijke en geestelijke dingen niet en derhalve verstaat hij de Liefde, de Wijsheid en de Alomtegenwoordigheid van de Heer niet.
Dat de Heer de Liefde Zelf en de Wijsheid Zelf is en dat Hij Alomtegenwoordig is zijn de fundamentele eigenschappen van Hem. Hoe kan een mens, die van zichzelf geen enkel geestelijk ware verstaat, enige idee hebben aangaande Gods schepping van het heelal, aangaande Zijn Voorzienigheid, Almacht, Alomtegenwoordigheid en Alwetendheid? Hoe kan hij deze dingen begrijpen als al zijn gedachten alleen maar door middel van zijn uitwendige zintuigen gevormd worden, die slechts de dingen vasthouden welke eigen zijn aan de natuur – de dingen van ruimte en tijd? Zo iemand blijft daarom ook hoogstens in de natuurlijke of letterlijke betekenis van het Woord, vanwege de liefde van zijn leven. De liefde van zijn leven is zijn aangeboren wil. Die wil verstrooit de geestelijke dingen die mogelijk in zijn gedachten opkomen. Het gevolg is dat zijn verstand ondergedompeld blijft in het louter natuurlijk licht, waarin de verschijningsvormen van het ware zijn. Wat hij denkt zijn redeneringen waarmede hij de geestelijke dingen, de liefde en de wijsheid, het goede en het ware, en dus de naastenliefde en het geloof ontkent, want hij is een redeloos wezen.
Iedereen die wil, kan de waarheid verstaan dat God dé Mens is. Het Woord leert ons dit voortdurend. Wij zijn, net als de Hemel en alle delen ervan, tot mens geformeerd. Al het denken is in zijn oorsprong van God. Want op geen andere wijze kan ons verstand de Vorm van God – die van dé Mens – worden ingegeven. In Genesis 1: 26 en 27 staat dat God de mens maakte naar Zijn beeld, naar Zijn gelijkenis. Nogmaals, God verscheen aan Abraham en aan andere mensen. Toen begonnen enkele van de mensen van de Oude Kerk meerdere goden te vereren. In Athene en Rome aanbaden de mensen hun goden als mensen. Het denkbeeld dat vele Christenen van de Heer Jezus Christus hadden en hebben is dat Hij God is én mens was.
Zo begonnen de dogma’s van de Christenen met de Goddelijke waarheid dat de Heer Jezus God en Mens was en ze eindigden met de valsheid dat Hij een mens als de mensen was, omdat hun redelijke gesloten was en zij onredelijk geworden waren, totdat zij geestelijk werden. De gedachten van een mens met betrekking tot een object dat in de ruimte gezien wordt, moeten opgeheven worden. Zijn verstand moet vervuld worden van geestelijke denkbeelden die de fundamentele denkingen zijn betreffende de Heer over wie het Woord ons onderwijst. De Heer is in alle ruimte zonder ruimte, doch niet in onze ruimtelijke zin. Daarom leert de godsdienst ook dat de Heer God Alomtegenwoordig is, dat Hij alles ziet, hoort en weet. De bijbelse geschiedenis toont aan dat de mens van de Kerk door alle tijden heen de Komst van de Heer om hem te verlossen en behouden heeft verwacht. Zoals wij weten en geloven ís de Heer op aarde gekomen. En Hij is ook in het Nieuwe Woord, het Derde Testament, Wedergekomen. Als dit Woord aanvaard wordt als het Goddelijk Ware worden tal van geloofsgeheimen geopend en kunnen de gedachten van een mens boven zijn natuurlijk verstaan verheven worden tot een nieuw geestelijk verstaan.
Amen.