door ds. P. Booth
Voorlezingen
- Jesaja 1: 2,3,4,16-20,
- Mattheus 23: 1,2, 25-28,
- Nova Hierosolyma en haar Hemelse Leer 28-31
Het eerste der naastenliefde is tot de Heer schouwen en de boze dingen schuwen omdat zij zonden zijn, hetgeen geschiedt door de boetedoening. (Over de Naastenliefde 1)
Iedereen die werkelijk een vorm van Godsdienst belijdt, ziet in dat hij alleen door de Goddelijke Barmhartigheid tot het besef gekomen is dat hij een grote zondaar is. Hij erkent dat hij van zichzelf het boze begeert. Als hij niet in zijn zondige staat volhardt, maar zijn boosheden en de neiging daartoe de rug toekeert, is dat doordat hij zich door de Barmhartigheid van de Heer ertoe gebracht is zich tot Hem te wenden. Zo’n mens betreurt het dat hij zo dikwijls gezondigd heeft en bidt de Heer om vergiffenis. Hij ziet in dat zondigen duivels, ja dodelijk en verdoemeniswaardig is. Hij gelooft dat de Heer hem van zijn boosheden kan verlossen, maar dat hij zich daar schijnbaar als uit zichzelf van moet vrij maken door ze na te laten. Want ieder mens wordt geboren met de liefde voor het eigene en de begeerte van het boze. Daarin schept hij van nature behagen.
Stel uzelf de vraag: Bid ik de Heer om vergiffenis? Schuw ik het boze? Onthoud ik mij ervan het te doen, omdat zondigen tegen de Heer is? Iedereen is geboren in boosheden en heeft de begeerte ze te begaan. En als een mens niet hervormd en wederverwekt wordt, blijft hij in de staat waarin hij geboren is, en wordt hij zelfs slechter.
Wanneer is het het laatst geweest dat de gedachte een zondaar te zijn in u opkwam? Weet u wat sommige van uw zonden zijn en erkent u dat het zonden zijn? In het Woord staat dat alle mensen zondaren zijn. En de Heer is het Woord. Het gehele Woord maakt dat van het begin tot het einde duidelijk. Veel mensen weten echter niet dat zij zondaren zijn. En als ze zeggen het te weten, zijn ze vaak van mening dat het wel meevalt met hun zondigheid. Want ze vergelijken zich met anderen die in hun ogen dikwijls veel slechter zijn. Ook kerkgangers, die tijdens de eredienst om vergeving bidden, bezondigen zich menigmaal aan zulke gedachten. Toch staat er in het Woord dat, als zulke mensen in de andere wereld gekomen zijn, zij zeggen dat ze rein en zuiver zijn, terwijl zij onrein en onzuiver bevonden worden, als zij door de Engelen onderzocht worden. Het schijnt dat zulke mensen een reine, zuivere en zachte huid hebben, maar vanbinnen hebben zij een ziek hart.
Weet u en erkent u dat u een zondaar bent?
Als dat zo is, weet u enigszins wat zonden zijn. Dan ziet u ze steeds weer in uw eigen gemoed en in uw daden. Dan belijdt u ze voor de Heer en hebt u er berouw van. Er zijn twee soorten mensen. De ene beschouwt zichzelf niet als een zondaar, maar bidt de Heer wel om vergeving van zonden omdat dat deel uitmaakt van het Onze Vader. Terwijl de ander, die is gaan inzien dat hij werkelijk een zondaar is, ziet wat in het bijzonder zijn zonden zijn, ze voor de Heer belijdt en er oprecht berouw van heeft. Een mens kan sommige van zijn zonden weten, als hij ertoe bereid is ze te weten. En hij is daartoe bereid als hij gelooft en het liefheeft dat de mens eeuwig leeft. Ziet u, de mens die de Heer liefheeft en in Hem gelooft, wil goed leven. Dat geeft de Heer hem/haar voortdurend in. Desondanks begaan we vele zonden, omdat we iets niet als zondig beschouwen, of omdat we menen dat wat we doen of willen doen, geoorloofd is, of omdat we bezorgd zijn over wereldse zaken, zoals reputatie, positie, gewin en dergelijke.
Wij spreken nu over daden oftewel uitwerkingen. We onderscheiden de inwendige daad of uitwerking en de uitwendige daad of uitwerking. Het is niet moeilijk te begrijpen dat een uitwendige daad of uitwerking moet voortvloeien uit een inwendige daad of uitwerking, net zoals iedere handeling het gevolg is van een streven of poging. Zo’n streven of poging is iets van de wil. Ook als er geen handeling van het lichaam is, maar wel een streven of poging daartoe in de wil, wordt de desbetreffende handeling als geoorloofd beschouwd, want de handeling is eender aan het streven. Weet u welke uw zonden zijn in de staat waarin u verkeert, en erkent u dat het zonden zijn? Als dat zo is, kent u de aard van uw gedachten en weet u wat geoorloofd is, en weet u ook wat u begeert, en wat u niet zou moeten begeren? Onderzoek uzelf, opdat u kunt inzien welke zonden in uw gemoed heersen. Het Woord van God geeft ze herhaaldelijk aan. We kunnen erkennen dat wat we zondig noemen, werkelijk zondig is, en we kunnen die zonden in onszelf zien. Maar als we dingen in onze gedachten geoorloofd achten, hoewel we kunnen weten dat ze dat niet zijn, maar ze vanwege de wereld niet begaan, is het nalaten ervan geen daad van Naastenliefde.
Bent u bereid in te zien dat bepaalde begeerten, gedachten of daden zonden zijn? Of bent u net als de mens die in de achterkant van een spiegel zijn gezicht wil bekijken of in de spiegel kijkt met een lap stof voor zijn gezicht? U kunt inzien dat onze wil kan weten en zelfs erkennen dat iets zondig is, en tot onze eigenliefde behoort, ook al is die wil boos. Maar we kunnen weten en erkennen dat bepaalde begeerten, gedachten of daden zondig zijn, dat voor de Heer belijden, en er berouw van hebben. Dat heeft echter alleen maar zin, als ons berouw oprecht is, want anders is het geen Berouw, als we inzien dat zonder oprecht berouw ons zogenaamde goede onzuiver is, dat wil zeggen, op eigen verdienste is gericht, of huichelachtig en zelfs duivels, en dus geneigd is te bedriegen, te wreken, te doden, enzovoort. De oorzaak is dat de mens in het boze geboren is en dat daarom al zijn willen, denken en doen boos is, tenzij de Heer hem kan genezen. Want het uitwendige van een mens is een beeld van zijn inwendige. Zou dat moeten zijn. De handelingen van een mens brengen vaak zijn streven tot uitdrukking, of verbergen dat juist. Daarom kan een mens goed schijnen, hoewel hij het niet is. Want bij de meeste mensen zijn het lichaam of uitwendige en de geest of inwendige van elkaar gescheiden, net zoals zijn wil en verstand. Daardoor kan de mens handelen overeenkomstig zijn verstaan van het Woord, ofschoon zijn wil boos is. Als dat handelen niet vanuit de Heer is, is het een uitwendig goede zonder inwendig goede. Wat er dan plaatsvindt, is dat zijn verborgen begeerten, zijn bedoelingen, gericht zijn op de indruk te maken dat hij oprecht en goed is. Hij wil die indruk op zijn medemensen maken om geëerd te worden en daar profijt van te trekken. Iedereen kan begrijpen dat hem dat onzuivere ‘goede’ ontnomen wordt, zodra hij in de geestelijke wereld komt. Want daar kan hij zich niet anders voordoen dan hij is. Dan heeft hij zijn uitwendige lichaam, dat hem in de wereld van nut was, afgelegd en is een geest geworden.
Dat brengt ons tot de vraag: Welk werkelijk Goede kan er in een mens zijn? De Heer heeft ons opgedragen de Naaste lief te hebben als ons Zelf. Dat is Naastenliefde. De Heer heeft ons ook geboden het boze na te laten en te schuwen, omdat het een zonde tegen Hem is. Wij lezen dat in de Tien Geboden. Overal in het Woord leert de Heer ons hoe wij moeten leven om met Hem verbonden te kunnen worden. Wij moeten dus de zonden schuwen en zelfs verafschuwen. En we kunnen dat. Want, zoals gezegd, we hebben een verstand en daarmee kunnen we de waarheden die in het Woord staan, leren kennen en erkennen. En we kunnen daaruit leren dat elk mens van nature slecht is en geneigd allerlei boze dingen te doen. Maar we kunnen ook leren inzien waarin en wanneer we zondigen. En als we de zonden die de Heer ons in Zijn Barmhartigheid doet inzien, voor Hem belijden en er oprecht berouw van hebben, vormt de Heer in ons een nieuw Wil. Dat is een Wil om het boze na te laten en het goede te doen, in zoverre wij dat kunnen zien en beoordelen.
Dit is het eerste van de Naastenliefde. Laten wij dat nader bezien. Stel uzelf de vraag: Wat is de reden waarom ik goed handel ten aanzien van de Naaste? Doe ik het ter wille van wat goed en wat waar is? Doe ik het ter wille van wat overeenkomstig het Woord is? Doe ik wat goed en waar is ter wille van de Godsdienst, dus omdat ik God wil dienen? Als u het doet ter wille van éen van beide of beide, doet u het vanuit een geestelijke liefde. Dát is het goede doen vanuit Naastenliefde en ís Naastenliefde, dat wil zeggen, een goed Werk. Dat is het eerste der Naastenliefde. Het goede en ware moet echter het Goede en Ware van de Heer in de mens zijn, en niet het goede en ware van die mens zelf. Ze moet vanuit een Geestelijke Aandoening en niet uit een louter natuurlijke aandoening zijn. De Heer zei: Zie, ik kom haastig, en Mijn Loon is met Mij (Openbaring 22:12). Dat Loon is de Hemelse Gelukzaligheid van de Liefde vanuit de Heer tot de Heer die de mens tot in eeuwigheid wacht, die het liefheeft en van harte erkent dat al het Goede en Ware vanuit de Heer is. En toch gelooft die mens het ware en doet hij het goede als uit zijn Zelf, omdat hij het vanuit de Heer doet.
Het is de Naastenliefde, de liefde voor wat vanuit de Heer Goed en Waar is, die het resultaat is van het Berouw. Want hoe zou de Heer Tegenwoordig kunnen zijn in het bewuste van een mens? Hoe zou een mens als uit zijn Zelf het goede kunnen doen, als hij niet eerst de duivel uit zijn zelf heeft uitgeworpen? Want nadat een mens als het ware uit zijn Zelf het boze uit zijn gemoed heeft uitgeworpen, kan de Heer in dat gemoed bewust Tegenwoordig zijn. Het goede dat een mens dan als het ware uit zijn Zelf doet, is in wezen het Goede vanuit de Heer. Hij gehoorzaamt immers het Gebod van de Heer Hem te volgen en Zijn Geboden te onderhouden. En het eerste dat de Heer de mens vraagt, is de boosheden te schuwen als zonden tegen Hem. Dat is het eerste van de Naastenliefde, wat resulteert in Berouw. Een mens die het boze wil, kent geen Berouw, hoogstens spijt. Zo lang de mens wil wat boos (slecht) is, heeft hij geen Naastenliefde.
Dít is een voorname waarheid: De naastenliefde die een mens betracht moet vanuit de Naastenliefde van de Heer in zijn gemoed zijn.
Amen.