door ds. Paul Booth
Voorlezingen
- Genesis 1: 26, 27, 2: 18-24
- Mattheus 19: 4-6
- Hemelse Verborgenheden Vers 18,140; vers 21,148
En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis&…; En God schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij ze. (Genesis 1: 26, 27)
Toen deed de Heer God een diepe slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en sloot derzelver plaats toe met vlees. En de Heer God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam. (Genesis 2: 21, 22)
In en uit Zijn Liefde en Wijsheid schiep God de mens, dat wil zeggen, dat God de mens maakte man en vrouw, naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis. En Jehovah God verscheen aan de mens, dat wil zeggen, aan ons als Mens. Als Mens, als al het Goede der Liefde en Ware des Geloofs, is Hij bij ons. Uit Hem heeft de Mensheid het vermogen te verstaan en te willen, en kan zij het ware en het goede, dat wil zeggen, de liefde van de Heer opnemen. Dat is het Beeld en de gelijkenis waarin de gehele Mensheid geschapen werd.
Hieruit concluderen wij dat het verstand van de mens man heet en de wil van de mens vrouw. Geen onzer, dat wil zeggen, niemand beslist of hij of zij een man of een vrouw zal zijn. Dat vermogen is van God alleen, want God schept, niet de mens. En Hij schept ons hetzij als man hetzij als vrouw, overeenkomstig Zijn wil. Het is niet moeilijk te begrijpen dat God door ons als man of vrouw te scheppen, ten doel had dat er een huwelijk zou zijn tussen het mannelijke en het vrouwelijke en dat zij als éen zouden handelen. Om dit duidelijk te helpen maken, hoeven we slechts de vraag te stellen: Wat is het Ware als het niet uit het Goede is? Is het iets? Met andere woorden, verstand is slechts een vorm zonder substantie, dus niet iets, tenzij er binnenin liefde of het goede is. Evenzo is het goede niet iets tenzij het zich manifesteert, en het manifesteert zich alleen in het ware. Nogmaals, probeer over de Mensheid niet te denken als mannelijk en vrouwelijk. Probeer u de Mensheid in te denken zonder wil en verstand. Zou er enig leven in zijn? Nee, want het leven zou niet langer bestaan, omdat de mens slechts een receptakel van het leven is, dat des Heren is. Als man en vrouw als één handelen, dat wil zeggen, uit het goede en het ware, ontstaat het leven; als man en vrouw als éen handelen, wordt dat een huwelijk genoemd, het huwelijk van het goede en het ware.
In Zijn oneindige Liefde en Wijsheid schiep God ons als man en vrouw. Als deze in een huwelijk éen worden, schept, formeert en maakt de Heer God de mens naar Zijn beeld en gelijkenis. Wij vergeten dat dikwijls en wenden onze aandacht naar het leren en aanvaarden van begoochelingen. In het Woord staat: maar voor de mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware. En toen deed de Heer God een diepe slaap op Adam vallen, en Hij nam de rib van de man en bouwde hem tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam. (Genesis 2: 20-22).
Als we dit lezen, denken we misschien dat het Woord hier verklaard hoe God de man schiep en uit de man de vrouw maakte en dat dit aantoont dat de man boven de vrouw staat, dat de vrouw ondergeschikt is aan de man en dergelijke ideeën die sommige vrouwen beletten werkelijk vrij te worden. Maar dat is niet wat het Woord hier uitlegt. Als u het Woord in Genesis 1: 26, 27 en 28 leest, wordt er geen melding gemaakt van de vrouw zoals in Genesis 2: 22 en ook niet in de Hemelse Verborgenheden, waar dit met gebruik van de wetenschap der overeenstemmingen wordt verklaard, maar van het vrouwelijke. Daar staat alleen het woord mens en als mensheid schiep God zowel het mannelijke als het vrouwelijke, die als zij samenwerken een nut worden en voortbrengen. Zo maakt of schept de Heer de mens tot man of tot vrouw en zij beiden heten uit de Heer mens.
Wat wordt er bedoeld met de schepping van de mens, dat wil zeggen, het mannelijk of vrouwelijk maken van de mens of mensheid? Het betekent dat de mensheid een proprium kreeg of wat ‘zijn eigene’ genoemd wordt en dikwijls het ‘zelf’. De mensheid was toen begonnen zich van Jehovah God af te keren en was er niet langer tevreden mee door de Heer geleid te worden. Zowel de man als de vrouw wilden door hun ‘zelf’ en de begeerten van de wereld geleid worden.
Vandaag zullen we het hebben over het proprium. Het proprium of eigene van de lichamelijke, wereldse mens is zijn alles. Wij weten dat het boos is. Maar aangezien de Heer de mens heeft toegestaan een proprium te hebben, was de bedoeling ervan dat het van nut zou zijn. We moeten beseffen dat de geestelijke mens uit zijn proprium de Heer ziet als het leven van allen en dat de mens in staat is te denken en te handelen. Maar hij zegt dat meer met de mond dan dat hij het werkelijk gelooft, terwijl de hemelse mens uit zijn proprium het onderscheid heeft dat de Heer het leven van allen is, dat Hij het vermogen geeft om de denken en te handelen en de hemelse mens beseft dat dit werkelijk zo is.
Als we Genesis letterlijk verstaan, spreekt het Woord hier over Jehovah God die verschillende dieren schiep, het gedierte des velds, en het gevogelte des hemels. We lezen in de natuurlijke of letterlijke zin dat de mens ze een naam moest geven, dat wil zeggen, dat de mens het Woord moet bestuderen en tot de wetenschappelijke kennis moet komen die hem zal helpen in deze wereld te leven. Dat is allemaal wel goed en waar, maar het helpt de mens slechts heel weinig in zijn kennis van de Heer, want alles wat we op die manier leren is door middel van ons eigen ‘zelf’ en uit wat louter genomen wordt uit wat natuurlijk is. En in ons aangeboren natuurlijke is niets geestelijks, omdat onze geestelijke en hemelse vlakken van verstaan voor de wederverwekking gesloten zijn.
Aan het einde van vers 20 lezen we de woorden: maar voor de mens vond hij geen hulpe. Iedereen met gezond verstand begrijpt dat God niet verwachtte dat de man voor zich een vrouw zocht onder de dieren en vogels. We hebben zo-even gehoord dat Jehovah God de mensheid zowel mannelijk als vrouwelijk schiep en dat de Heer de mens vormt en maakt in Zijn eigen beeld en gelijkenis, als man en vrouw eendrachtig handelen. Men gaat hier inzien en verstaan dat het geschreven Woord een inwendige betekenis moet hebben, die zij die in de Oudste Tijd leefden op een andere wijze tot uitdrukking brachten en verstonden, en in een andere stijl, waarvan de woorden niet de betekenis hebben die wij er vandaag de dag aan geven.
Het punt is dat de mensen van de Oudste Kerk inwendige mensen waren, die alleen aangedaan werden door inwendige dingen. Ze zagen met hun ogen dat het uitwendige de inwendige dingen, waaruit zij dachten, uitbeeldde. Dit maakte dat zij hun gedachten naar hemelse dingen keerden, naar de Heer en dientengevolge naar het Hemels Huwelijk; zo hadden zij een perceptie van hun geluk uit hun huwelijken. De oorzaak hiervan was dat er in de Heer de hoedanigheden van Liefde en Wijsheid zijn, welke in Hem Eén zijn. In echtparen waren die hoedanigheden verenigd zoals ze in de Heer zijn.
In de inwendige zin wordt niet bedoeld dat de mens de dieren een naam moest geven of ze kennen, en dat betekent het ook nu niet, maar hij moest en moet de hoedanigheid leren en weten van de aandoeningen die hij uit de Heer ontvangt. Die aandoeningen zijn de dingen betreffende het goede en ware die hij/zij opneemt in het verstand en de wil. Hij/zij moest en moet de aandoeningen en hun hoedanigheid kennen. Wat ons hier geopenbaard wordt, is dat al weet de mens misschien de hoedanigheid van de aandoeningen die uit de Heer in zijn wil en verstand komen, hij toch beïnvloed wordt door zijn proprium. Daarom wordt er gezegd: maar voor de mens vond hij geen hulpe (Genesis 20). Het feit is dat de mensheid zich van de Heer had afgewend en zich naar zijn zelf en de wereld had gekeerd.
De gevolgen waren dat de mensheid in een staat kwam waarin zij uit het proprium ging denken en meende dat het leven van haar was. Klaarblijkelijk schiep God de vrouw niet uit een ‘rib’ van de man, genaamd Adam. De man het leven te ontnemen zou maken dat hij als dood terneer viel. In het proprium dat van het eigene van de mens is of van het zelf, is geen leven, want de mens leeft alleen uit het Proprium des Heren en door Zijn Proprium verlost en redt Hij de mens, want Zijn Proprium is het Leven en uit Zijn Leven of Proprium wordt het proprium van de mens levend gemaakt.
In het Woord staat Jehovah God bouwde, niet schiep of formeerde of maakte, als wanneer Hij de mens wederverwekt. Het kan ingezien worden dat de mens zich van de Heer afwendde, dat wil zeggen dat hij wegviel van de Heer en dat de Heer weer ‘opbouwde’ wat weggevallen was. De wil en het verstand in de mens waren datgene dat gevallen was en is. Daarom bouwt de Heer in de mens op wat gevallen is, als hij toelaat dat de Heer hem verlost. We lezen daarover: En zij zullen de oude verwoeste plaatsen bouwen, de vorige verstoringen weder oprichten, en de verwoeste steden vernieuwen, die verstoord waren van geslacht tot geslacht (Jesaja 61: 4).
Het Goede en het Ware van de Heer in de mens verwijdert de boosheden en valsheden in hem, opdat goede en ware dingen, dat wil zeggen, een nieuwe wil en een nieuw verstand, dit uit de Heer zijn, hun plaats innemen. Zijn/haar verstand van het ware en wil tot het goede, hetgeen naastenliefde is, zullen zo weer opgericht en gebouwd worden in de mens.
De vrouw, die gemaakt werd uit de ‘rib’ betekent het Hemels Huwelijk, waardoor het verstand van het goede en ware uit de Heer in de mens, in zijn/haar wil en verstand is. De vrouw betekent ook de Kerk. We weten dat we uit de Heer leven, dat we het leven uit Hem opnemen. Laten wij ook verstaan dat, als de Heer in ons levend gemaakt wordt, in wat we ons proprium of ‘eigene’ noemen, het goede der liefde en het ware des geloofs in ons met elkaar verbonden worden. Dan is er niet alleen leven in onze natuurlijke staat, maar ook in onze geestelijke en hemelse staten.
Het is niet de man alleen die bedoeld wordt, maar zowel de man als de vrouw en als de ‘vrouw’, die het proprium of het ‘zelf’ is, door de Heer in ons levend gemaakt tot ons gebracht wordt, zien we in dat als het ware van ons verstand verbonden wordt met het goede van onze wil, we met de Heer verbonden zijn. Als gevolg wordt het natuurlijke of uitwendige van ons verbonden met het geestelijke of inwendige. We lezen in het Woord: En de mens (homo) of Adam (hetzij man, hetzij vrouw) zei: Deze is ditmaal been van mijn benen, en vlees van mijn vlees! Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit de man genomen is (Genesis 2: 23).
Eerst werd de vrouw, die het levend gemaakte proprium betekent, gescheiden van de mens en een ‘vrouw’ genoemd. Merk op dat dit in werkelijkheid uit de mensheid genomen werd en niet alleen maar uit de man. Het was het inwendige van de mens en als zodanig de ‘vrouw’, die nu verbonden moet worden met het geestelijke, dat wil zeggen, dat het hemelse met het geestelijke verbonden moest worden in de mens. In de mens zijn het verstand en de wil nu twee en niet éen, en tenzij ze weer éen worden, blijft de mens gescheiden van de Heer en komt hij niet in de Hemel.
Hou kunnen de wil en het verstand in ons éen worden? Of hoe kan het inwendige in ons uitwendige zijn in het huwelijk van het goede en ware, zodat we éen zijn in het geestelijke en het natuurlijke? Ze moeten in ons verenigd zijn doordat we niet slechts de Heer en Zijn Woord geloven, maar doordat we als uit onszelf door middel van ons ‘zelf’ handelen, want Hij is het Goede of de Liefde en het Ware of de Wijsheid en die moeten in ons éen worden zoals ze éen zijn in de Heer. Dat is dan het Goddelijk Huwelijk. Dat huwelijk kan op aarde gezien worden bij de mens wanneer een man verenigd wordt met zijn vrouw en een vrouw met haar man. Als dat zo is, is het een huwelijk, dat uit de echtelijke liefde is. Zulke mensen worden éen vlees. Er moet een invloed zijn van de man in de vrouw en omgekeerd. Op aarde wordt dat uitgebeeld als de man en de vrouw in wie de Heer, dat wil zeggen, liefde en geloof werkzaam zijn.
Laten wij ten slotte weten dat de woorden ‘een rib werd gebouwd tot een vrouw’ het Hemels Huwelijk betekent. Zo’n huwelijk bestaat in het door de Heer levend gemaakte proprium en is de bruid en echtgenote van de Heer in de mens. Als dat zo is, heeft de mens perceptie van al het goede der liefde en het ware des geloofs in hem/haar. Dit maakt dat de mens dan hemels en geestelijk wordt, dat hij met elkaar verbonden wijsheid en inzicht heeft. Dit zijn de middelen voor zijn/haar onuitsprekelijk geluk. Dit maakt hem/haar in die mens tot een engel die de perceptie heeft dat dit leven uit de Heer is en die weet dat hij/zij als het ware uit het ‘zelf’ leeft dat het levend gemaakte proprium is dat hem/haar vrede en geluk geeft.
In het Woord lezen we in Jeremia: Want de Heer heeft wat nieuws op de aarde geschapen: de vrouw zal de man omvangen (31:22).
Wat hier aangeduid wordt is het Hemels Huwelijk. De ‘vrouw’ is het levend gemaakte proprium dat het hart omsluit zoals de vlees gemaakte rib dat doet.
Amen.