door ds. Paul Booth
Voorlezingen
– Jeremia 16: 14-16,
– Johannes 21: 17,
– De Apocalyps Ontvouwd 967: 2
Hij zeide tot hem ten derden male: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden male tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heer! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. (Johannes 21: 17)
Hebben wij de Heer werkelijk lief? Als dat zo is, verlangen we er steeds naar Zijn liefde voor ons gewaar te worden. Hebben wij Zijn Woord waarlijk lief? Als we dat beamen, willen wij voortdurend meer weten van wat Het ons wil leren en doen we wat Het ons leert. Als we het Woord alleen maar in ons geheugen bewaren, hebben we ons hart niet voor de Heer geopend. Dan léeft Hij niet binnenin ons en komen we niet in het Koninkrijk der Hemelen, want ons geloof is dan zonder naastenliefde.
Luister naar wat de Heer ons in Johannes wil leren: Na dezen openbaarde Jezus Zichzelf wederom den discipelen aan de zee van Tibérias.&…;En als het nu morgenstond geworden was, stond Jezus op de oever; doch de discipelen wisten niet, dat het Jezus was (21: 1, 4).
Laten wij ons voorstellen dat we zijn zoals die discipelen die aan het vissen waren. De periode waarin dit gebeurde, viel na de opstanding van de Heer. Enkelen van de discipelen, onder wie Simon Petrus, waren gaan vissen. De Heer had Zich voor de derde keer nadat Hij opgestaan was uit het graf aan hen vertoond. Hij was toen verheerlijkt. Hij was het Goddelijk Menselijke. Zijn werk op aarde was voltooid. Hij had deze uitwendige wereld verlaten. Wij zijn heden ten dage als die discipelen, maar wíj hebben het Woord van het Goddelijk Menselijke. Net als zij kennen wij de Heer. Zij waren volgelingen van Jezus en Hij leerde hen voortdurend door hun omgang met Hem, zoals wij van de Heer leren door Zijn Woord te lezen en te overdenken en zoals wij het verstaan. Als wij ook vissers worden, dat wil zeggen, als wij ons als uit onszelf de kennis aangaande God en Zijn Liefde steeds meer willen eigen maken, en anderen willen vertellen wat wij daarover weten, moeten we naar de oorsprong van het geestelijk Leven zien, moeten we naar de Heer zien. In gedachten zien we dat Hij enige tijd geleden opgestaan is uit het graf en ‘als het ware’ op de kust staat van waar Hij ons toeroept waar we Hem kunnen ontmoeten.
De Heer vertoont Zich in Zijn Goddelijk Menselijke en hetgeen van Hem uitgaat vormt een nieuwe Kerk in ons als we het aanvaarden. Het Woord der Waarheid leidt de mens die Het aanneemt die nieuwe Kerk in. Vanuit de Heer wiens Menselijke Goddelijk gemaakt is, is de verlichting van Zijn waarheden. En als we die nieuwe waarheden niet alleen in ons verstand opnemen, maar ook in ons hart, dat wil zeggen, in onze nieuwe wil, komen wij ‘als het ware’ in deze ‘morgen staat’ van de Nieuwe Kerk in ons. Dan zijn we in de aanvang van een staat waarin we het Koninkrijk der Hemelen kunnen binnengaan. De Heer staat dan in Zijn Goddelijk Goede voor ons en nodigt ons uit zijn Goddelijke Waarheid in ons gemoed op te nemen. Laat ons dan binnengaan en deel hebben aan Zijn Leven, zodat we in liefde met Hem gemeenschap kunnen hebben. Zo’n staat kunnen wij binnengaan door te leven naar het Woord der waarheid, zoals we het verstaan. Onze gedachten zijn uit onze gevoelens, die voortkomen uit een nieuwe wil. Dan worden we geroepen tot een nieuw leven een geestelijk leven waarin we de Heer steeds duidelijker zien in het Woord van Zijn Goddelijk Menselijke. Het is Zijn Woord dat ons dan onderwijst en ons uit het schijnbare ware en het valse, uit onze staat der verdoemenis, naar het leven leidt. Maar omdat we slechts natuurlijk zijn en op geen enkele wijze enig geestelijk leven vanuit de Heer hebben, zijn we niet in echte waarheden, maar in valsheden, vanwege onze overgeërfde aard. En we hebben geen echte waarheden geleerd en herkennen de Heer Jezus dientengevolge niet als het Goddelijk Goede. Als we echter bereid zijn door de verrezen en verheerlijkte Heer geleerd, verlicht en geleid te worden, zal Hij Zich steeds meer in Zijn Nieuwe Woord, het Derde Testament, aan ons openbaren.
Wij lezen weer uit het Woord: Jezus dan zeide tot hen: Kinderkens, hebt gij niet enige toespijs? Zij antwoordden Hem: Neen. (Johannes 21: 5).
Het is van zeer groot belang dat wij begrijpen dat dit voedsel deze goedheden en waarheden ons geestelijk leven versterken. Het begin van de Nieuwe Kerk in ons vindt plaats als we in een staat zijn waarin we het Goddelijk Menselijke van de Heer misschien niet herkennen. Maar als we bereid zijn door de Heer, door Zijn Woord, geleid te worden, komen wij tot een nieuwe naastenliefde en een nieuw geloof. Zijn wij bereid Zijn discipelen te worden, opdat de ware Kerk binnenin ons kan ontstaan, doordat wij Zijn liefde in ons opnemen en zodoende nader tot Hem komen in naastenliefde en geloof? De Heer spreekt tot ons door middel van Zijn Goddelijk Ware vanuit Zijn Goddelijke Liefde. Hij spreekt tot ons vanuit Zijn Goede zoals Hij tot Zijn ‘Zoon’, het Goddelijke dat op aarde gedaald was en een menselijke gedaante had aangenomen, sprak. In onze natuurlijke staat nemen wij het ware volgens ons verstaan ervan op. Maar het goede kan vanuit de Heer in ons binnengaan door middel van onze liefde voor en ons verlangen naar dat ware. Het ware blijft echter als het ware verborgen in een verschijningsvorm ervan, totdat we het met hart en ziel hebben aanvaard, dat wil zeggen, totdat het van onze nieuwe wil is geworden, zodat we overeenkomstig dat ware handelen uit liefde tot het ware. De Heer roept ons, opdat we met Hem beraadslagen over alle dingen van de Kerk, die samengevat alle dingen van de naastenliefde en het geloof zijn. Op die wijze vraagt de Heer ons: ‘Hebt gij enige toespijs?’, dat wil zeggen, kent gij de echte goedheden en waarheden? Hij vraagt ons of we werkelijk verstaan, of we Zijn waarheden, Zijn geboden werkelijk verstaan. Zijn het in ons echte waarheden; zijn ze voor ons geestelijk en hemels voedsel? In de louter natuurlijke staat heeft niemand geestelijke goedheden en waarheden die uit de Hemel vanuit de Heer zijn. We moeten gaan begrijpen dat de enige wijze om geestelijke waarheden te kunnen ontvangen, is door onze boosheden te schuwen en te doen wat goed is, dat wil zeggen, van ganser harte de Heer lief te hebben, het boze na te laten en het goede te doen uit de liefde die vanuit de Heer is en derhalve uit liefde tot de Heer.
Omdat we beginnen met in de natuurlijke staat te zijn en niet als het ware rechtstreeks door de Heer onderwezen zijn, is alles wat we weten uit ons eigene of zelf. In die staat nemen we het geestelijk voedsel het goede en het ware ervan dat de Heer ons deelachtig wil maken, niet op. En in die tijd geven wij hoogstens toe dat we slechts een natuurlijk verstaan hebben van geestelijke goedheden en waarheden en ze tot zover alleen maar in ons geheugen verzameld hebben. In die staat kunnen we nog niet reageren op de invloed van de Heer en ook geen wederkerige verbinding met Hem hebben. Wij zijn ons dan ook heel dikwijls niet bewust van de geestelijke betekenis van het Woord. Wat we in die staat mogelijk doen, is als het ware met ons natuurlijk verstaan vissen naar waarheden. Dan nodigt de Heer ons uit ons werk te staken, aan wal te gaan en het geestelijk voedsel de echte goedheden en waarheden die Hij ons aanbiedt te aanvaarden. In die staat weten wij niet dat de Heer ons roept en dat Hij het Goddelijk Goede is dat een nieuw leven voor ons opent, een leven dat ons tot geestelijk inzicht en geestelijke naastenliefde brengt en de Nieuwe Kerk in ons vestigt.
Laten we voortgaan om te horen wat de Heer ons wil leren: Als zij dan aan het land gegaan waren, zagen zij daar een kolenvuur, en vis daarop liggen, en brood (Johannes 21: 9).
De vis en het brood die op het ‘kolenvuur’ lagen, doen ons denken aan het natuurlijke voedsel (de letterlijke zin van het Woord) en het geestelijke voedsel (de innerlijke zin van het Woord) dat de Heer ons geeft om onze liefde voor het ware te voeden. Als we het liefhebben het ware te weten en we ons verdiepen in wat het Woord ons wil onderwijzen, de leer der liefde en der naastenliefde, ontstaat de Nieuwe Kerk in ons. Het natuurlijk goede dat we geleerd hebben, begint in ons een nieuw redelijk verstaan te worden. Als we deze nieuwe leringen met een ontvankelijk gemoed naderen, omdat we ze beter willen verstaan, ontwikkelt zich in ons een geweten. Dan gaan we werkelijk de barmhartigheid van de Heer zien en erkennen we dat de Heer Jezus Heer en God is in het Goddelijk Menselijke.
Al het weten dat we verkregen hebben door middel van ons zelf, kan nu van nut worden in onze hervorming, wanneer we de waarheden die de Heer ons als het ware aanbiedt, gehoorzamen en uit liefde voor het goede daarnaar handelen. Het spreekt vanzelf dat deze dingen in de aanvang geschieden uit de zintuiglijke aandoening van uitwendige waarheden. Ze zijn het begin van de hervorming van de mens; ze bekleden zich als het ware met een nieuw geestelijk leven. Dat wordt in het Woord ‘het goede der liefde’ genoemd. Het is de liefde van de Heer in de mens voorzover hij overeenkomstig die liefde, die de liefde jegens de ‘naaste’ heet, handelt. Waarover we thans spreken is dat geestelijk voedsel dat in het Woord ‘brood’ genoemd wordt. Het natuurlijk ware dat in ons léven wordt, is de ‘vis’ die op het ‘kolenvuur’ ligt, want dat is de liefde van en voor de Heer in ieder mens die overeenkomstig de door de Heer onderwezen waarheden handelt.
We lezen verder uit het Woord in Johannes: Jezus zeide tot hen: Brengt van de vissen, die gij nu gevangen hebt (21: 10).
Een vis betekent de kennis die we als uit onszelf ons eigen gemaakt hebben. Die kennis brengen wij tot de opgestane Heer Jezus, wanneer wij naar Zijn roepstem luisteren, dat wil zeggen, die beantwoorden. Naarmate de Nieuwe Kerk in onze gemoederen tot ontwikkeling komt, gaan we de goedheden en waarheden uit het Woord van het Goddelijk Menselijke in een nieuw licht zien. We verstaan dan die waarheden vanuit de Heer binnenin ons en niet uit ons natuurlijke zelf. Uit de natuurlijke aandoeningen voor de waarheden die we ons als uit onszelf hebben eigen gemaakt uit het Woord, geven wij dan de Heer als het ware terug wat we van Hem mochten ontvangen. Dat is het brengen van de vissen die de discipelen gevangen hadden, naar de Heer. Dat is het nut van iemands geheugen, want we herinneren ons die dingen naarmate we de Heer naderen en we zien ze uit een nieuw gezichtspunt uit Zijn Goddelijk Menselijke. Want al die dingen zijn ons in Zijn Woord geleerd het Woord van het Goddelijk Menselijke.
Verdergaand lezen wij weer: Jezus zeide tot hen: Komt herwaarts, houdt het middagmaal. En niemand van de discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt Gij? wetende, dat het de Heer was (Johannes 21: 12).
We erkennen de Heer, als we Hem in het nieuwe licht van de in onze natuurlijke staat geleerde waarheden zien, als dé God van Hemel en aarde. De Heer roept Zijn Kerk zij die in naastenliefde en geloof welke uit Zijn goede en ware zijn tot Hem komen, vanuit Hem leven en zich met Hem verbinden. Wij moeten ons het geestelijk voedsel als uit onszelf toeëigenen, we moeten het tot ons nemen, opdat we met Hem verbonden kunnen worden. Dan leren wij echte waarheden, zodat wij in de liefde en naastenliefde die vanuit Hem zijn, met Hem verbonden worden. Want de Heer wil dat Zijn Goede ons goede zal zijn. We moeten onze liefde en naastenliefde tot Hem brengen, opdat er in ons een nieuw redelijke moge ontstaan. Want als we dat doen is dat, omdat we geleerd hebben en geloven dat de Heer binnenin ons als ons nieuwe leven ons dit doet weten en ons leidt. Wij weten dat vanuit de Heer, want Hij heeft het ons verteld in Zijn wederkomst in het Woord van het Goddelijk Menselijke. Het op natuurlijke wijze verstane ware van het Woord doet ons de wezenlijke dingen van het echte goede en ware begrijpen. Die wezenlijke dingen het goede en het ware worden de mensheid thans geopenbaard door middel van het Nieuwe Woord.
Laat ons verder lezen in het Woord: Jezus dan kwam, en nam het brood, en gaf het hun, en de vis desgelijks (Johannes 21: 13).
Als wij de Heer, die het Goddelijk Goede is, naderen lijkt het alsof Hij daarna ons nadert. Maar in werkelijkheid nadert Hij ons eerst en geeft Hij ons het verlangen in Hem te naderen. Hij biedt ons Zijn geestelijke goedheden en waarheden aan, want Hij wil ieder mens steeds het geestelijk en hemels voedsel geven dat van Zijn liefde, Zijn naastenliefde en Zijn wijsheid is. In die staat is de Kerk binnenin ons nog in de kindsheid en daarom bewaart de Heer die wezenlijke dingen als zodanig in ons gemoed. Zo worden de wezenlijke dingen van Zijn liefde en wijsheid ons op verborgen wijze ingegeven, omdat wij ons als uit onszelf de aandoening of liefde voor het ware van het Woord hebben eigen gemaakt. In werkelijkheid heeft de Heer ons die aandoening of liefde en alles wat daaruit volgt ingegeven.
We lezen weer in het Woord: Dit was nu de derde maal, dat Jezus Zijn discipelen geopenbaard is, nadat Hij van de doden opgewekt was (Johannes 21: 14).
Het is van groot belang dat we inzien dat de Heer Zichzelf niet alleen ten aanzien van het Ware als de ene en enige Heer en God aan ons manifesteert, maar ook ten aanzien van het Goede. De ontwikkeling van de Nieuwe Kerk in ons is een eeuwigdurend proces, dat nooit voleindigd is, want het bevat onze hervorming en wederverwekking die tot in eeuwigheid doorgaan. We worden onophoudelijk door de Heer een nieuwe staat in geleid, waarin weer een deel van ons gemoed hervormd en, zo mogelijk, wederverwekt en de Heer telkens weer in ons verheerlijkt wordt. Het Goddelijk Goede moet ons geopenbaard worden door middel van het Ware van het Goddelijk Menselijke. Waarheden moeten in ons een opheldering worden van het geloof. In het Goede dat Zich manifesteert als het Ware zien we de ontwikkeling van de Kerk, zoals de Heer Zich ten aanzien van Zijn wezen aan Zijn discipelen openbaarde door Zijn Verheerlijking. Hij is het Goede en Ware in ons dat met elkaar verbonden is en dat ons uit de slavernij van ons overgeërfd natuurlijk leven, waarin valsheden en boosheden regeren, tot een nieuw geestelijk leven brengen.
Opnieuw verdergaand lezen wij: Toen zij dan het middagmaal gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij liever dan dezen? Hij zeide tot Hem: Ja Heer! Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Weid Mijn lammeren (Johannes 21: 15).
Als we door Zijn Woord onderricht zijn, doordat we Het aangenomen hebben, hebben we als het ware contact met de Heer. Hij spreekt tot ons over de wezenlijke goedheden en waarheden. Hij spreekt tot ons over onze gehoorzaamheid aan Zijn Woord, hetgeen is naastenliefde te betrachten. Want de onderrichtingen betreffende de goedheden en de waarheden behoren tot de naastenliefde en zijn nodig voor onze wederverwekking. Door de goedheden en waarheden die wij als het ware aanvaarden en gehoorzamen, maar die ons in feite geschonken worden, worden wij deelachtig aan de naastenliefde en in de naastenliefde vereren en gehoorzamen wij datgene waartoe het goede ons inspireert en het ware ons onderricht. De Heer vraagt ons feitelijk onze liefde voor Hem te tonen. Want als er liefde in ons geloof is, is er de wil het goede te doen dat ons geleerd is. De Heer wil die liefde in ons gemanifesteerd zien in daden, in het verrichten van naastenliefde. Het eerste wat we moeten doen is de liefde van ons zelf overwinnen. Omdat de mensheid de liefde van de Heer verworpen heeft, heeft zij uit zichzelf alleen een aandoening voor wat zij als het ware beschouwt, hetgeen echter het boze en het valse is. De liefde van het zelf moet als het ware in ons sterven en echte of geestelijke goedheden en waarheden moeten ervoor in de plaats komen. Die zijn van de Heer vanuit Zijn Goede. De gehoorzaamheid aan de aandoening voor het echte ware dat ons tot het echte geloof leidt en dat uit de naastenliefde is doet ons tot de Heer keren. Het ware van het Woord dat de Heer in Zijn Goddelijk Menselijke het Latijnse Testament tot ons spreekt, wordt dan in ons de onderwijzing van de inwendige zin van het Woord en hieruit ontvangen wij de echte waarheden in ons natuurlijk gemoed. Dan leren wij de wezenlijke betekenis kennen van de godsdienstige dingen die wij weten en die we dan erkennen als waarheden die ons de Heer bereidwillig doen volgen waarheen Hij ons ook leidt, want dat betekent erkenning. Dan verkrijgen wij het weten van de inwendige waarheden van het Woord en wordt ons het echte ware geleerd. Op die wijze zorgen wij als het ware als uit onszelf voor de groei van de Nieuwe Kerk, zowel binnenin ons als bij de mensen. Ons wordt gevraagd anderen te onderwijzen, die in de staat van het goede der onschuld van de kindsheid zijn, opdat hun die goedheden ingegeven worden. Laat ons hier eraan herinnerd worden dat de Heer bij Zijn voortschrijden naar Zijn verheerlijking vanuit het Goddelijk Goede dat binnenin Hem was, onderricht en geleid werd om het Goddelijk Menselijke te worden. Wij zijn door Zijn Goddelijk Ware geleid, zodat wij een aandoening hebben gekregen voor het ware van Zijn Woord. Zouden wij nu niet door Zijn Goddelijk Goede moeten worden geleid, opdat wij zouden gaan leven naar de waarheden, die ons onderwezen zijn?
Wij lezen weer verder: Hij zeide wederom tot hem ten tweeden male: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Hij zeide tot Hem: Ja, Heer, Gij weet, dat ik U liefheb. Hij zeide tot hem: Hoed Mijn schapen (Johannes 21:16).
De eerste keer dat de Heer Petrus deze vraag stelde had hij betrekking op het natuurlijk verstaan, de tweede keer betrof hij het goede. Zo is het ook als de Heer ons die vraag stelt. Ons wordt daarmee gevraagd de Heer met ons gehele hart te gehoorzamen en te aanbidden, dat wil zeggen, met onze gehele wil. We moeten volgens de waarheden die Hij ons geleerd heeft, handelen. Dan wordt de liefde belichaamd in de daden der naastenliefde, die wij verrichten ten behoeve van anderen. Wij worden dan geleid uit het goede der naastenliefde dat de Heer ons ingeeft, anderen, die daarvoor ontvankelijk zijn, te leren hoe zij moeten leven, zoals ook Simon, de zoon van Jonah, door de Heer opgedragen werd ‘zijn schapen te hoeden’. Want het ware geloven is het goede doen vanuit het goede. Uit dat geloof ontstaat een nieuw redelijke. Onze liefde is dan de liefde om te gehoorzamen en om de Heer te aanbidden, omdat Hij dat goede is.
Ten slotte lezen we uit het Woord: Hij zeide tot hem ten derden male: Simon, zoon van Jonas, hebt gij Mij lief? Petrus werd bedroefd, omdat Hij ten derden male tot hem zeide: Hebt gij Mij lief, en zeide tot Hem: Heer! Gij weet alle dingen, Gij weet, dat ik U liefheb. Jezus zeide tot hem: Weid Mijn schapen. (Johannes 21: 17).
Deze woorden hebben betrekking op het Goddelijk Ware dat wij weten vanuit de verrezen en verheerlijkte Heer. Het wordt niet door ons eigene of zelf begrepen. In deze staat moet onze liefde of naastenliefde vanuit de Heer zijn, die ons nieuwe leven is. En deze liefde wordt weerspiegeld in het berouw over onze zonden, dat wij hebben. Als dat berouw echt is, is het vanuit de liefde en wijsheid van de Heer. Net zoals Peter nadat hem drie maal door de Heer was gevraagd ‘Hebt gij Mij lief?’ zijn boze dingen op een nieuwe wijze ging schuwen en ze als uit zichzelf berouwde, moeten wij onze boosheden berouwen, doordat we ze schuwen als zonden tegen de Heer. In een zodanige staat kan de Heer ons echte waarheden vanuit Zijn goede geven. Dan gaan we werkelijk enigszins beseffen wat het betekent dat het Woord een inwendige zin heeft en dat alle wezenlijke dingen ervan de goedheden en waarheden vanuit de Heer in de mens zijn die op de weg der wederverwekking is. De erkenning hiervan is in het betrachten van naastenliefde vanuit de Heer jegens de naasten, maar dat wordt alleen mogelijk als we berouw hebben van onze zonden. De Heer vraagt ons: ‘Hebt gij Mij lief?’ Als ons oprechte antwoord is: ‘Ja, Heer, Gij weet dat ik U liefheb’, kan Hij ons nieuwe goedheden en waarheden leren, zullen wij Hem blijven volgen en anderen, die zich daarvoor ontvankelijk tonen, kunnen onderwijzen. Op die wijze zal des Heren Nieuwe Kerk in ons en bij anderen groeien.
Amen.