Preek over de Hof van Eden (Genesis 2: 8,9)

door ds. Paul Booth

Voorlezingen

  • Genesis 1: 26; 2: 7-9, 16,17; 3: 1-5
  • Openbaring 2: 7; 22: 1,2
  • Ware Christelijke Godsdienst 465: 1

De Heer God had een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar de mens, die Hij geformeerd had. En de Heer God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en de boom des levens in het midden van de hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads. (Genesis 2: 8,9)

 

In het Woord van het Goddelijk Menselijke staat in het Boek De Ware Christelijke Godsdienst een Gedenkwaardigheid die handelt over de spelen der Wijsheid in de Geestelijke Wereld. In die Gedenkwaardigheid wordt de vraag gesteld: Wat betekent de Boom des Levens? Wat wordt bedoeld met de boom van het weten van het Goede en Boze? En wat betekent het eten daarvan (De Ware Christelijke Godsdienst 48). We herkennen ze als de in Genesis vermelde bomen die in de Hof van Eden stonden. Er wordt ons in De Ware Christelijke Godsdienst geleerd dat bomen mensen betekenen. Het is niet al te moeilijk uit het Woord van zowel het Oude als het Nieuwe Testament te concluderen dat dit zo is, aangezien een boom of bomen daarin dikwijls de uitbeelding zijn van een mens of mensen. Een voorbeeld is te vinden in Psalm 1: 1-3 waar staat: Welgelukzalig is de man &…;wiens lust is in des Heren wet&…; Hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd. En welke Christen weet heden ten dage niet dat Johannes de Doper, toen hij profeteerde, zei: En ook is alrede de bijl aan de wortel der bomen gelegd; alle boom dan, die geen goede vrucht voortbrengt, wordt uitgehouwen en in het vuur geworpen (Mattheus 3: 10) en dat hij toen sprak over een mens? We kunnen ook lezen dat Jezus Zelf zei: Of maakt de boom goed en zijn vrucht goed; of maakt de boom kwaad en zijn vrucht kwaad; want uit de vrucht wordt de boom gekend (Mattheus 12: 33). Iedereen kan inzien dat de Heer dat niet zei met betrekking tot bomen, zoals wij die kennen, maar met betrekking tot mensen. Hieruit kunnen we ook begrijpen dat met de vrucht van de boom het leven van de mens bedoeld wordt.

Als een mens de goddelijke hoedanigheden, Zijn liefde en wijsheid, Zijn naastenliefde en ware, in meerdere of mindere mate opneemt, is zijn innerlijk leven vanuit God. De ‘boom des Levens’ betekent dan ook de mens die vanuit God leeft, want die dingen worden de vruchten genoemd, het goede des Levens, dat wij tot ons mogen nemen. En aangezien die vruchten vanuit God zijn, is dat Leven eeuwig. Dat dit waar is lezen wij in de Openbaring 2: 7 waar staat: Die overwint, Ik zal hem geven te eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is. En na de voleinding van de Christelijke Kerk, toen zij slechts in naam een Kerk was geworden, daalde de Nieuwe Christelijke Kerk op aarde van wie geschreven staat: dat in het midden van haar straat en op de ene en de andere zijde der rivier de boom des levens was (Openbaring 22: 2).

Er was echter ook een boom van de kennis van goed en kwaad. De vraag die wij ons dus stellen is: Waarom staat er in de Hof een boom waarvan de mens niet behoort te eten? Waarom wordt de mens gezien als een boom die uit zichzelf vruchten voortbrengt. Met welk doel wordt de mens in zijn schepping uitgebeeld door de boom van de kennis van goed en kwaad? De zonde van de mens was dat hij zich deze kennis uit zichzelf wilde verwerven. God had de mens gemaakt in Zijn beeld en gelijkenis, zoals blijkt uit Genesis 1: 26: En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis. We zijn het ongetwijfeld met elkaar eens dat geen enkel mens heden ten dage een beeld van God is. Maar hij kan een gelijkenis van Hem zijn of worden. We lezen in de letter van Genesis 3: 22 dat, nadat de mens van de boom der kennis van goed en kwaad had gegeten, de Heer God zei: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad. Later wordt hij de gelijkenis Gods genoemd, maar niet diens beeld, hetgeen blijkt uit Genesis 5: 1: Hij maakte hem naar de gelijkenis Gods. Nadat hij in de zonden verviel kon de mens dus gezien worden als zijnde in Gods gelijkenis, als hebbende inwendig Zijn liefde en wijsheid, maar hij was niet in Zijn gelijkenis. In Zijn gelijkenis is hij als een receptakel (opnemende) van God, dat wil zeggen, van Zijn liefde en wijsheid. U kunt dus inzien dat naarmate een mens een opnemende wordt van Gods liefde en wijsheid hij in Zijn beeld gemaakt is.

Wat wij hier kunnen verstaan ten aanzien van die twee in de Hof van Eden geplante bomen dat daarmee uitgebeeld wordt dat God de mensen de vrije wil gaf in geestelijke aangelegenheden. Adam en Eva hadden de vrije keuze wel of niet van de boom der kennis van goed en kwaad te eten. We weten dat de mens verkoos van de boom der kennis van goed en kwaad te eten, met andere woorden, uit eigen inzicht te handelen en dientengevolge ging de mogelijkheid van de boom des levens te eten voor hem verloren, want hij werd weggezonden uit de Hof van Eden. Hij had voor de dood gekozen in plaats van voor het Leven. Toch heeft de mens nog steeds een vrije wil, hoewel hij voor de geestelijke dood gekozen heeft. Door te kiezen voor uit zichzelf te willen weten wat goed en wat boos is, heeft hij uit zichzelf lief en is hij uit zichzelf wijs, wil hij het goede uit zichzelf en verstaat hij het ware uit zichzelf. Dat is echter schijn, want de mens kan het echte goede alleen vanuit de Heer liefhebben en hij kan het echte ware alleen vanuit Hem verstaan, die hem het Leven wil geven. Het lijkt dat liefde en wijsheid of het goede en het ware van hemzelf zijn en maken dat hij mens is, want hij kan met God verbonden worden en zo eeuwig leven. Hij is mens, omdat hij als uit zichzelf in staat is het goede te willen en het ware te verstaan, maar ter zelfder tijd te weten en te erkennen dat al het goede en al het ware vanuit de Heer zijn.

Het spreekt vanzelf dat Jehovah niet twee bomen in een hof plantte met het oogmerk dat een ervan een struikelblok voor de mens zou zijn. Zou het goddelijke gerechtigheid geweest zijn als Adam en Eva werkelijk door God vervloekt zouden zijn, omdat ze van een bepaalde boom gegeten hadden, en dat die vloek vervolgens op ieder mens rustte? Sommigen hebben dan ook de vraag gesteld: ‘Waarom heeft Jehovah Adam en Eva er niet van weerhouden de vrucht van die boom te eten? Hij was toch bij hen en Hij wist dat ze dat zouden doen. Waarom wierp Hij de slang niet de Hof van Eden uit voor ze hen kon verleiden? Het in Genesis beschreven verhaal bevat inwendig geestelijke dingen die tot nog toe verborgen waren en die duidelijk maken wat daarmee feitelijk bedoeld wordt.
God zou zulke dingen nooit doen, want ze zijn in strijd met Zijn liefde en wijsheid die de mens op geen enkele wijze diens vrije wil zouden ontnemen. Omdat de mens een vrije wil heeft is hij/zij mens en niet een dier. We mogen daarom begrijpen dat de in Genesis genoemde twee bomen de vrije wil van de mens in geestelijke dingen betekenen. Hij kan immers het Leven of de (geestelijke) dood kiezen. Welnu, iedereen bepaalt als het ware zelf wat hij dienaangaande wil. Hij kan ervoor kiezen weerstand te bieden aan zijn erfelijke neiging tot het boze of hij kan ervoor kiezen eraan toe te geven.

In het Woord van de Nieuwe Kerk, het Derde of Latijnse Testament, wordt een nieuwe leer onderwezen. Deze leert dat de mens een opnemende van het Leven is. Het Leven is niet vanaf de schepping onafscheidelijk met hem verbonden en plant zich ook niet als zodanig in zijn natuurlijke, dus naar buiten, voort. De overgeërfde neiging van de mens tot het boze verbreidt zich, omdat de mens alleen maar in de natuurlijke graad leeft en alleen zijn natuurlijke zintuigen geopend zijn, terwijl zijn geestelijke zintuigen gesloten blijven. Daardoor is alles wat hij over het Leven weet, slechts een verschijningsvorm ervan. Het schijnt hem zelfs dat hij uit zichzelf leeft, dus dat het leven inherent aan hem is. Maar om te bewijzen dat de mens een vorm is die het Leven in al zijn aspecten kan opnemen, moeten we naar het Woord gaan. In de eerste plaats, zijn niet alle dingen zelf eindig? Is de mens niet als stoffelijk wezen uit eindige dingen geschapen? We lezen dienaangaande in Genesis in de letterlijke zin: En de Heer God had de mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens (2: 7). Wij weten dat ‘Adam’ betekent ‘aardbodem’. Dit zijn natuurlijke en materiële dingen. Laten we, in de tweede plaats, de geestelijke dingen van de mens nauwkeuriger bekijken. Zijn zij ook van eindige dingen gemaakt? Is het gemoed van de mens niet het opnemende vat van het Leven? De geestelijke substanties maken de geest van de mens. Als die geestelijke substanties niet in de stoffelijke waren, zou de mens in het geheel niet groeien. Hij kan geen schepping van de Eeuwige zijn die levend maakt, als hij geen natuurlijke én geestelijke heeft.

Het is dwaasheid te menen dat God Zijn oneindig Leven in de mens zou kunnen overdragen zodat het geheel en al diens leven zou worden; dat Hij hem een god zou kunnen maken. Toch werd Eva verleid te geloven dat dat mogelijk was, want de slang zei: Ten dage als gij daarvan eet (van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is) zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen (Genesis 3: 5). Heden ten dage leren de Oude Christelijke Kerken dat God Zichzelf in de mens overgedragen heeft. Nadat de mens de liefde van God had verworpen werd hij verdorven. We lezen dat in Genesis 6: 5 waar staat: En de Heer zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en dat al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was. Daarna kwam het einde van de Oudste of Adamitische Kerk en werd er een nieuwe Kerk opgericht, die de Noachitische of Oude Kerk heette, over welke we in Genesis 6: 8 lezen: Maar Noach vond genade in de ogen des Heren.

In de Nieuwe Kerk wordt ons geleerd ons redelijke als uit onszelf boven de zintuiglijke dingen van het lichaam te verheffen. Als we dat doen, kunnen we inzien dat het leven niet geschapen kan worden, dat het leven de binnenste werking is van de Goddelijke Liefde en Wijsheid. Dus dat die van God zijn en in Hem. Het leven is een kracht ten leven. Het spreekt daarom vanzelf dat het geestelijk leven niet in de mens is, als de liefde en wijsheid niet in hem zijn, als die niet door hem als uit zichzelf opgenomen worden. Zelfs de oude Christelijke Kerken, die leren dat de mens uit zichzelf leeft, ontkennen niet dat al het goede der liefde en al het ware der wijsheid van God zijn en niet van de mens. De mens kan die gaven vanuit God opnemen en als hij dat doet wordt ten aanzien van hem gezegd dat hij uit God geboren is, dat wil zeggen, dat hij wederverwekt is. We zijn derhalve niets dan een orgaan dat geschikt is om zowel de natuurlijke warmte en het natuurlijk licht van deze wereld op te nemen als de geestelijke warmte en het geestelijk licht van de geestelijke wereld. Die twee – de warmte en het licht van de geestelijke en de natuurlijke wereld – stemmen met elkaar overeen, want de warmte betekent de liefde en het licht het ware. Laat ons onszelf ten slotte afvragen of Gods liefde en wijsheid als het ware door onszelf door ons opgenomen kunnen worden. Als we dat ontkennen zijn wij niet met Hem verbonden en woont Hij niet in ons. Dan zijn wij geen tempel van Hem, wat wij, zoals het Woord ons leert, behoren te zijn. Dan is zo’n uitdrukking niets dan een holle frase.

We hebben het over de vrije wil van de mens gehad. We hebben aangetoond dat God de mens gemaakt heeft met een vrije wil en dat ook na zijn zondeval de mens het vermogen had voor God te kiezen of voor de hel, dat wil zeggen voor het goede en ware te kiezen of voor het boze en valse. Wat is de aard van die vrije wil en waar is hij vandaan? Uit hetgeen, waarover we zo-even gesproken hebben, is het duidelijk dat hij uit de geestelijke wereld is, waarin de Heer het gemoed – de geest – van de mens houdt. Het gemoed van de mens leeft na de lichamelijke dood in die geestelijke wereld; zijn gemoed is zijn geest. Zo lang als hij echter in deze uitwendige, natuurlijke wereld leeft, weet hij niet dat zijn geest in verbinding is met geesten in de geestelijke wereld. U kunt inzien dat die twee, het natuurlijke van een mens en zijn geest, met elkaar overeenstemmen. Zouden we verontrust moeten zijn of we als we overgaan naar de geestelijke wereld die wereld zullen kunnen begrijpen? Nee, want onze geest verstaat die wereld al op geestelijke wijze. Maar zo lang als we in deze uitwendig natuurlijke wereld leven, zijn we innerlijk geestelijk en uitwendig natuurlijk. We zijn door onze innerlijke dingen met geesten verbonden en door onze uitwendige dingen met andere mensen die op deze aarde leven. Op die manier kunnen onze gevoelens en gedachten kiezen voor de gehoorzaamheid aan het goede en ware. Onze keuze is niet beperkt zoals die van de dieren die niet vanuit de Heer wederom geboren kunnen worden en die zich alleen kunnen laten leiden door hun lusten en begeerten.

We hebben over de Geestelijke Wereld gesproken. Het is ons bekend dat het Woord van God in de letterlijke tekst zowel over de Hemel als over de hel handelt. Ze zijn beide in de Geestelijke Wereld maar niet beide geestelijk. Want wat geestelijk is, wordt gekenmerkt door de naastenliefde. Wat natuurlijk is, schijnt in de ruimte te zijn. Er is het hemels natuurlijke en het hels natuurlijke. We hebben in het Woord ook gelezen over het grote gebied dat de Hemel en de hel van elkaar scheidt, zoals in Lukas 16: 26 staat: Tussen ons en ulieden is een grote klove gevestigd, zodat degenen, die van hier tot u willen overgaan, niet zouden kunnen, noch ook die daar zijn, van daar tot ons overkomen. De Geestelijke Wereld omvat zowel de Hemel als de wereld der geesten en de hel. Terwijl we in deze uitwendig natuurlijke wereld leven, leeft onze geest als het ware in dat gebied van de Geestelijke Wereld dat de wereld der geesten heet. Onze geest leeft daar, terwijl ons lichaam hier leeft. Hier, in deze wereld maken we verzoekingen door en worden we misschien verleid om aan bepaalde natuurlijke of stoffelijke dingen de voorkeur te geven boven geestelijke of substantiële dingen teneinde te kunnen overleven, maar toch behouden we de vrijheid van keuze in geestelijke dingen. We kunnen voor het goede en ware kiezen of voor het boze en valse. Iedere keer dat wij een keuze maken, bepaalt die keuze met welke geesten wij in verbinding zijn, met goede of met boze geesten. Het is de liefde die ons verbindt met Engelen of met duivelen als we deze wereld verlaten. Zoals die liefde is zo is die verbinding. Na een zekere tijd ontdoet onze geest zich van de uitwendige dingen die niet in overeenstemming zijn met de inwendige dingen of sluiten de weinige inwendige dingen die enigszins open waren, zich steeds meer toe en worden we naar onze woonplaats in de Hemel of de hel geleid. Als wij naar de Hemel geleid worden, is daar de woonplaats die de Heer voor ons maakt, is daar Zijn Tempel binnenin ons.

Wij leren dus dat, terwijl we in deze natuurlijke wereld leven, onze wil om het goede te kiezen en het kwade te schuwen, zijn oorsprong vindt in het geestelijk evenwicht waarin alle mensen door de Heer gehouden worden. De Hemel en de Engelen die daarin wonen, trekken ieder mens die vanuit de Heer voor het goede kiest als het ware uit zichzelf zoveel mogelijk naar de Hemel. De hel en de boze geesten die daar hun verblijf hebben, trekken ieder mens die voor het boze kiest uit zichzelf – verbeelden zij zich – zoveel mogelijk en zo vaak als de mens hun daarvoor de gelegenheid geeft naar de hel. Als we ons als uit onszelf naar het goede en ware keren, wordt ons boze en valse als het ware genoodzaakt mee te gaan die kant uit. Als we ons uit ons eigene naar het boze en valse keren, slepen die het goede en ware dat bij ons is mee en verwoesten die ze op den duur als de Heer het niet (meer) kan verhoeden. Het is feitelijk hetzelfde wat ons natuurlijke lichaam betreft, we kunnen – als we vrij zijn om te kiezen – alleen in de richting gaan waarin we willen gaan. Het is eender ten aanzien van onze geest. Met dit verschil dat we vanuit de Heer altijd in de vrije keuze voor het goede en ware worden gehouden, terwijl we uit ons zelf altijd geneigd zijn voor het boze en valse te kiezen. Dat we die vrije keuze in geestelijke aangelegenheden vanuit de Heer gekregen hebben onderscheidt ons van de dieren. Die worden door hun aangeboren natuurlijke zintuigen geleid, die hen aansporen hun lusten en begeerten te volgen. Als een mens dus de geestelijke dingen van de Kerk opneemt en uit vrije wil ervoor kiest het goede te doen en het ware te gehoorzamen, wordt hij door de Heer weggeleid van zijn boze lusten en helse neigingen en zelfs van de begeerten ernaar. Dit maakt ons duidelijk wat het eten van de boom des levens betekent. Het is het zich toeëigenen van het goede en ware des levens vanuit de Heer. Eten van de boom der kennis van goed en kwaad betekent het zich uit het boze zelf de valsheden en boosheden toeëigenen wat de geestelijke dood ten gevolge heeft. De mens heeft van zichzelf de neiging tot het boze en een afkeer van God en het goede. De Heer tracht steeds onze geest uit een gezelschap van geesten wier gedachten en gevoelens boos en vals zijn, over te brengen naar een gezelschap van geesten wier gedachten en gevoelens op het goede en ware gericht zijn. Dan keren wij ons tot Hem en verlangen wij Zijn liefde op te nemen en Zijn ware te doen. Dan wordt onze geest in een staat van hemelse vrijheid geleid en worden we, als we in de wereld der geesten gekomen zijn, de Hemel binnengevoerd.

Amen.