Lezing over de Waterputten van Abraham De Schepping van het Geestelijk Leven bij een Mens

door Ds. Paul Booth

Deel 1

De Heer is de Kerk bij de mens. Ze is Zijn tegenwoordigheid bij ons. In de tijd van de Oudste of Hemelse Kerk werd de mens geschapen om een beeld en een gelijkenis van Hem te zijn. Dat betekent dat de mens inwendig met de Heer verbonden moest worden. En dat betekende dat de mens in staat zou zijn de twee hoedanigheden liefde en wijsheid, naastenliefde en geloof op te nemen, en dat die twee hét leven van de mens zouden worden. We hebben geleerd dat de mens van de Oudste Kerk er geen vrede meer mee begon te hebben door de Heer onderricht te worden en een eigene, iets wat van hemzelf was, wilde hebben. Het gevolg was dat de mensheid zich van de tegenwoordigheid van de Heer distantieerde en de voorkeur ging geven aan dat eigene. Uiteindelijk leidde dit tot de verwoesting van de Oudste Kerk en haar einde. Er voltrok zich een voleinding en de wil van de mens sloot zich. Het gevaar dreigde dat de mensheid van de aarde zou verdwijnen, doordat ze omgekomen was.

Alleen uit de overblijfselen van de mens van de Oudste Kerk kon er bij de mensheid een nieuwe Kerk verrijzen, waardoor zij niet verloren ging. Overblijfselen zijn van de Heer. Het zijn Zijn goedheden en waarheden die ons ongemerkt ingegeven worden. Ze zijn de tegenwoordigheid van de Heer bij ons. Want alleen in de overblijfselen kan het leven van de Heer bij de mens blijven bestaan. Er moest echter een prijs voor betaald worden. Deze nieuwe Kerk was niet langer hemels. Ze was niet gezegend met een onmiddellijke verbinding met de Heer en met de Engelen. Maar desondanks waren er Engelen tegenwoordig bij de mens en zelfs de Heer was tegenwoordig. De mens van de Oude Kerk kon de goedheden en waarheden niet langer leren kennen door perceptie. Hij moest ze als het ware zelfstandig leren kennen en ernaar handelen. Hij had immers toen een eigene. De Kerk die toen bij de mens was, werd mettertijd en nadat de mens hervormd en op de weg der wederverwekking was, de Oude Kerk. Die Kerk werd een Geestelijke Kerk, aangezien de hemelse graad van de mens gesloten was, opdat de goedheden en waarheden van de Heer veilig zouden zijn. Denk nu niet dat met geestelijk hier wordt bedoeld dat de mens toen in een soort geestelijk-substantieel lichaam leefde. Hij leefde in een materieel lichaam, net als de mensen van de Hemelse Kerk en net als wij.

Het Woord heeft ons geleerd dat de hemelse mens in een inwendige, hemelse staat leefde en dat zijn gedachten in zijn binnenste vanuit de Heer waren. Oorspronkelijk kon de hemelse mens het leven des Heren in de wil opnemen, omdat hij de Heer boven alles liefhad. Hij zei niet slechts: ‘Ik heb God lief’. Maar hij had inwendig het gevoel dat het zo was. Bij de Geestelijke Mens van de Oude Kerk werd het verstand het eerste. Het beheerste zijn leven en het Goddelijk Ware moest nu eerst in zijn verstand opgenomen worden en niet in de wil, zoals bij de hemelse mens. Het redelijke en natuurlijke in het gemoed van die mens moesten verlicht worden, hetgeen niet meer geschiedde via de wil van het hemels gemoed. Met het redelijke wordt de inwendige mens bedoeld, dus zijn geestelijke, want het hemelse was het binnenste.

Het verhaal in Genesis 6: 9 van het Oude Testament over Noach, die een Ark bouwde, zoals God hem bevolen had, en die daar inging, waarna het water al wat buiten de Ark leefde, overspoelde, betekent zowel het einde van de Oudste Kerk als het begin van een nieuwe Kerk, die de Oude Kerk werd genoemd. Dit werd een geestelijke Kerk. Men kan inzien dat Noach niet een historische persoon was, maar dat hij net als Adam en Eva en hun nakomelingen de onderscheiden staten van de leerstellingen van hen die van de Oudste Kerk waren, uitbeeldden, welke leerstellingen steeds meer vervalst werden. Ook Noach en zijn drie zonen Sem, Cham en Jafeth waren de namen voor de onderscheiden staten waar de Oude Kerk doorheen ging en van de dogma’s ervan. Net als de mens van de Hemelse Kerk moest de mens van de Geestelijke Kerk hervormd en wederverwekt worden om in de geestelijke staat te kunnen komen. En net als het eerste hoofdstuk van Genesis de wederverwekking van de mens beschrijft, doet het achtste hoofdstuk dat. Bij zijn formering moest de mens lijden en verzoekingen ondergaan. Dat wordt in het verhaal over de zondvloed beschreven. Een natuurlijk verstaan van de letterlijke zin van dat verhaal onthult dat niet. Die geeft ons de indruk dat God vertoornd was op de mensheid. In de letterlijke betekenis van het Woord lijkt het of hier gehandeld wordt over een historische gebeurtenis. U moet begrijpen dat de mens die in die tijd leefde, de dingen op een uitbeeldende wijze omschreef. Heden ten dage neigt de mens ertoe eerder te spreken over wat hij wéet dan wat hij denkt. De mensen van de Oude Kerk waren wijs, tenminste vóor de verwoesting van die Kerk. Er was in hun verstaan naastenliefde. De Kerken die daarop volgden, hadden steeds meer het oog op wat zij meenden te weten. Ook de hedendaagse mens is daartoe geneigd. Wat in feite in de Oude Kerk gebeurde, was dat haar leden er steeds meer toe overgingen kennis voor zichzelf te vergaren. Het verschil met ons is dat we door kennis wijs kunnen worden, als we er een juist gebruik van maken door te leven naar wat wij menen dat waar is.

Voor we verdergaan, moeten we een vergelijking maken tussen de mens van de Hemelse Kerk en die van de Geestelijke Kerk. Zij waren van volkomen verschillende geniën, omdat de ene Hemels was en de andere Geestelijk. De mens van de Oudste Kerk had een perceptie van hetgeen goed was en van hetgeen waar was. Deze was vanuit de Heer binnenin hem. De mens van de Oude Kerk had geen perceptie. Hij had een geweten of, beter gezegd, hij ontwikkelde een geweten bij zijn Hervorming en Wederverwekking. Op die manier kon de Heer als het ware met hem spreken. Dit was in het begin als het ware een inspraak. Het Woord van het Derde Testament heeft ons geleerd dat de mensen van de Oudste Kerk, als het ware, door middel van denkbeelden spraken, net als de Engelen en niet door middel van woorden, maar er was wel een soort stilzwijgende spraak. We weten dat dit vermogen oftewel deze eigenschap langzaamaan steeds minder werd en ten slotte ophield te bestaan, aangezien zij zich afgekeerd hadden van de Heer en zich naar hun eigene, dus naar zichzelf gewend hadden. Naarmate de inwendige ademhaling van de Hemelse mens afnam trad de uitwendige ademhaling van hem meer naar voren en daarmede veranderden zijn gelaatsuitdrukkingen, die zijn gedachten en denkbeelden aanduidden. Deze werden daarna verwoord door geluiden waarin de denkbeelden tot uitdrukking gebracht werden.

We kunnen inzien dat de perceptie ophield en in plaats daarvan er een soort inspraak kwam die in de mens van de Oude Kerk geweten zou kunnen worden genoemd. Het gevolg was dat de mensen niet langer kon worden onderricht op de wijze waarop de Engelen en de mensen van de Oudste Kerk dat waren, hetgeen langs een inwendige weg was. De mensheid werd toen langs een uitwendige weg onderricht. Tevoren waren er openbaringen en de leerstellige dingen volgden. Deze werden toen niet door middel van de zintuigen opgenomen, dus niet door middel van het uitwendige maar er vormden zich natuurlijke denkbeelden van het geheugen. Hieruit kwamen gedachten en ideeën, en zo onderwees de Heer hen. Ze hadden een volkomen andere genius. De staat waarin het menselijk geslacht toen kwam was een totaal andere. Als het niet in die staat gekomen was, had het opgehouden te bestaan. De Heer moet met de mens op een ordelijke wijze verbonden worden om hem in leven te kunnen houden. Daarom werd de geestelijke mens op een andere manier onderwezen en verlicht. Zijn inwendige was gesloten en hij kon niet meer op dezelfde manier als de hemelse mens met de Engelen in de Hemel in gemeenschap zijn. Hij werd dan ook niet onderwezen op de wijze waarop de mens van de Hemelse Kerk dat was, maar zoals ik al zei langs een uitwendige weg, dat wil zeggen, door middel van zijn natuurlijke zintuigen, het gehoor en het gezicht, net als wij vandaag de dag onderricht worden en leren.

 

Deel 2

De Heer kon de mens niet meer bereiken doordat de mens de middelen daartoe had vernietigd, waardoor de Oudste Kerk ten einde gekomen was. Hoe kon Hij dan wel de mens van de Oude Kerk bereiken? Hoe werden het ware en de liefde of naastenliefde van de Heer hem langs de uitwendige weg heimelijk ingegeven? Wij moeten beseffen dat de Wijsheid en de Liefde van de Heer noodzakelijk zijn voor de schepping van de mens, voor zijn behoud, voortbestaan en verlossing, en voor zijn eeuwige zaligheid. We spreken hier over de Voorzienigheid van de Heer. Om die reden bleven de leerstellige zaken des geloofs bewaard, opdat de nakomelingen van de Oudste Kerk die zouden kunnen benutten. U kunt dat zien in het verhaal, waarin verteld wordt dat Jehovah verhinderde dat Kaïn gedood zou worden. Want er is ons geleerd dat Kaïn het ware bij de mensheid betekende. Deze leerstellige dingen werden tot een leer gevormd ten nutte van de nieuwe Kerk, de Geestelijke Kerk, Die leerstelligheden werden verzameld door Henoch, dat wil zeggen, door een Kerk die bestond uit de nakomelingen van de Oudste Kerk. Laten we nu spreken over de hervorming en wederverwekking van de Geestelijke Kerk.

Zij die begiftigd konden worden met naastenliefde, dat wil zeggen, zij die met de Heer verbinding hadden ten aanzien van het goede en ware der naastenliefde, en die geloof hadden, dat wil zeggen, die in de leer des geloofs waren, vormden de Oude Kerk. Dat waren degenen die een geweten hadden en terwille van wat rechtvaardig en gerecht oftewel goed en waar was, niet bereid waren daarvan af te wijken. Uit deze gave ontstonden drie soorten leerstelligheden, drie staten van de Geestelijke Kerk. Met begiftigd worden met naastenliefde wordt bedoeld dat het leven van de Heer in hen kon zijn, want de liefde des Heren in een mens wordt naastenliefde genoemd. Het ware kwam nu echter het gemoed van de mens binnen langs een uitwendige weg, namelijk, door de zintuigen, en de naastenliefde door het doen van het ware, en niet, zoals tevoren, langs een inwendige weg rechtstreeks vanuit de Heer in hen.

Hieruit gaan we inzien dat zich in de mensen een nieuwe Kerk ontwikkelde, dat wil zeggen, dat de wil en het verstand van hen door de Heer vernieuwd werden. Hun oude wil en verstand waren verwoest, zoals we weten uit het verhaal van de zondvloed, die de valsheden en boosheden van die mensheid betekende. Welnu, aangezien er in de Oudste Kerk geen geschreven Woord was, omdat er bij hen geen behoefte aan was, werden de mensen van die Kerk onmiddellijk vanuit de Heer onderricht en verlicht, en spraken ze met Engelen over de goede en ware dingen en was hun leven vanuit de Heer uit hun binnenste. En aangezien ons geleerd is dat de leerstellige dingen behouden bleven ten nutte van de nakomelingen van de mensen van de Oudste Kerk, werd er een nieuwe leer gevormd en in stand gehouden ten nutte van de Oude Kerk. Die leer moest op de een of andere manier beschikbaar worden, zodat zij en de Kerken die er na zouden volgen, er gebruik van zouden kunnen maken. Aldus werd het Woord een geschreven Woord en kunnen wij het heden lezen en er iets uit leren over de Heer, over Zijn hoedanigheden en over Zijn Koninkrijk, opdat we vanuit Hem mogen leven en niet uit onszelf, want in het eigene van de mens is geen leven. Welnu, we weten dat de mens van de Oudste Kerk perceptie had en de betekenis van alle dingen op de aarde begreep. Toen de Oudste Kerk ophield te bestaan, gebeurde dat ook met de perceptie van haar leden. De mensen van de Oude Kerk konden ook de Heer en Zijn hoedanigheden leren kennen, en zij leefden dan ook vanuit de Heer, maar zij verstonden de Goddelijke dingen op geestelijke wijze en op redelijke wijze en niet op hemelse wijze.

Men begon de leerstellige dingen op te schrijven. In het Oude Testament zijn daar enige bewijzen van te vinden. Dit wordt ook bevestigd in het Woord van het Goddelijk Menselijke het Latijnse Woord zoals het geschreven is door Emanuel Swedenborg. Het probleem ontstaat wanneer we gaan proberen te verstaan wat er in het Woord staat. In de letterlijke zin lezen we geschiedenissen over volkeren uit het verleden, zoals het verhaal over Noach en over de zondvloed, over zijn zoons en over wat er na de zondvloed geschiedde. Wat voor nut heeft het voor ons als we dat verhaal kennen, maar niet de geestelijke betekenis ervan weten, dat wil zeggen, als we niet weten wat het ware en goede van de Heer is? Welke soort leer maken we als we niet weten hoe we moeten handelen, wanneer we alleen maar de verhalen over het verleden uit de letter van het Woord kennen? Zij die tot de Oudste Kerk behoorden, zagen de wereld rondom zich en alles wat zich daarin bevond, en ze begrepen wat dat alles betekende. Het waren niet zonder meer bomen en dieren ten nutte van het natuurlijke leven, maar ze beeldden dingen uit die ze wisten, en percepties met betrekking tot hun aandoeningen en de Heer. Op die manier kenden ze de Heer en wisten ze wat Zijn hoedanigheden ten aanzien van Zijn Liefde en Wijsheid waren; ze wisten wat waar en wat goed was. Bij de Oude of Geestelijke Kerk was dit vermogen deze perceptie verloren gegaan, maar, zoals we reeds zeiden, de leer aangaande wat goed en waar was, was bewaard gebleven ten nutte van hen en de mensheid in de toekomst. Zij konden daardoor de overeenstemmingen zien van de aardse dingen met de Hemelse. Ze wisten uit de leerstellige dingen van de leer die voor hen bewaard gebleven was, welke dingen op aarde de dingen in de Hemel uitbeeldden. U kunt hieruit inzien dat ze wat ze beschreven op een wijze deden zoals ons bekend is, namelijk door zogenaamde historische verhalen of gebeurtenissen, waarin de ene gebeurtenis opeenvolgend met de andere verbonden was, zoals dat gebeurt met feitelijk historische gebeurtenissen. Wat we dus heden over die gebeurtenissen die eigenlijk verzonnen verhalen zijn, lezen zegt ons iets over de waarheden van de Heer, over Zijn liefde voor de mens, over de naastenliefde en over hoe Hij zich met de mensheid vergemeenschapt. Net als een hedendaags mens die het heerlijk vindt het verhaal van Jezus Christus te vertellen, hielden zij ervan hun kennis aangaande de Heer in prachtige, bedachte verhalen tot uitdrukking te brengen.

Zo zien we hoe een nieuwe Kerk, de Oude Kerk, door het gaan van Noach en zijn drie zoons in de Ark, tot stand kwam. Het waren niet de verschillende dieren der aarde die samen met de mensen, die letterlijk Noach en diens zonen Sem, Cham en Jafeth heetten, een bestaande ark in gingen. Het zijn de aandoeningen van het goede van de Heer. Deze worden als het ware ‘in de tijd of staat’ van zijn ‘zuigelingschap en kinderjaren’ ‘opgeborgen’. Het goede is wat in de mens tot de liefde des Heren behoort. Aangezien de mens ook een eigene had verkregen, waren er ook boze neigingen en valsheden met dat goede in hem verbonden toen hij zogenaamd de Ark binnenging. Met zijn het met het goede verbonden ware die aangeduid worden door ‘de man en zijn vrouw’, betekent, zoals ons geleerd is, in de Hemelse Kerk de man het verstand, waartoe het ware behoort, en de vrouw de wil, waartoe het goede behoort.

De mens is echter meer dan een beest, Hij heeft een inwendig leven, dat het leven is van de liefde en het geloof vanuit de Heer. In alles wat hij net als het beest heeft, zoals eetlust, zintuigen en begeerten, en ‘al zijn liefden’ zoals die voor zijn eigen metgezellen, voor zijn vrouw of voor haar man en voor hun kinderen, verschilt hij/zij niet van het beest. U begrijpt dat er in zijn wil het leven van de liefde vanuit de Heer en in zijn verstand het leven van het geloof vanuit de Heer moet zijn. Anders is hij niet een mens, maar enig en alleen een beest. Zo’n mens leeft ook in het andere leven vanuit de Heer, want hij is met Hem verbonden. Hieruit kunt u gaan verstaan hoe en waarom in het geschreven Woord willijke en verstandelijke dingen van de mens vaak beesten worden genoemd, en ook vogels. Daarom moesten Noach en zijn gehele huis de aandoeningen van de wil de ‘Ark’ oftewel de Hemel in gaan, waar ze beschermd waren tegen ‘de vloed der wateren’ oftewel de boosheden en valsheden. In de hoogste zin was het Natuurlijke van de Heer als dat van een mens die uitgerust met goedheden en waarheden wederverwekt kan worden en zo verlost, en in het geval van de Heer verheerlijkt. De mens wordt geschikt gemaakt voor zijn verlossing door middel van zijn verstand, dat wil zeggen, hij wordt onderricht in de waarheden van het geloof en de goedheden van de naastenliefde, die hem ongemerkt in zijn hart worden ingegeven. De mens moet daarop voorbereid worden, en uitgerust worden met goedheden en waarheden, opdat hij wederverwekt zal kunnen worden, en daarom moet hij verzoekingen ondergaan. U weet dat er boze geesten bij ieder mens zijn, die het boze en valse in hem opwekken, wanneer de Heer hem in de waarheden inleidt.

 

Deel 3

Door hetgeen goed en waar is in de mens, overwint de Heer het boze, zegeviert Hij daarover. Het zijn de overblijfselen die door de Heer in de mens bewaard worden ten nutte daarvan. Om u de verzoekingen te tonen van de mens van de Oude Kerk die de Heer gehoorzaam was, lezen we uit Genesis, hoofdstuk zeven vers 6: Noach nu was zeshonderd jaar oud, als de vloed der wateren op de aarde was. De getallen zelf worden hier niet bedoeld, maar actuele zaken, in dit geval verzoekingen, want zes betekende het aantal dagen of staten dat de mens moet werken en strijden vóor hij in een leven van rust of vrede met de Heer kan komen. Tien betekent de overblijfselen. Met een tiende of een tiende deel wordt het gedeelte bedoeld van de liefde des Heren die de mens Hem terug moet geven. Beide, zes en tien, maken deel uit van het getal zeshonderd. De mens die wederverwekt werd en die daarom ‘de Oude Kerk’ werd genoemd, ontving van de Heer waarheden ten behoeve van zijn verstand en goedheden ten behoeve van zijn wil; deze werden eveneens overblijfselen genoemd. Als de mens in verzoeking is, zijn de Engelen des te meer bij hem. Dan brengen ze die goedheden en waarheden als het ware te voorschijn en verdedigen ze hem tegen de valsheden die in hem opkomen. Iedereen die daartoe bereid is, kan inzien dat de vloed der wateren de verzoekingen ten aanzien van de verstandelijke dingen betekent, aangezien water het ware betekent en in de tegenovergestelde zin het valse.

Net zoals de wederverwekking van de Hemelse mens volgens de Orde geschiedde, geschiedde de wederverwekking van de mens van de Oude Kerk volgens de Goddelijke Orde en was er daardoor weer verbinding van de mens met de Heer. In hoofdstuk acht van het Boek Genesis lezen we dat de staat van de mens die in verzoeking was, als een reeks wisselingen was tussen hetgeen waar en vals was totdat de valsheden begonnen te verdwijnen en de waarheden des geloofs verschenen. Maar vóor deze in die mens zichtbaar werden waren zij al tesamen met de naastenliefde in hem. En ten slotte vertoonden ook de goedheden der naastenliefde zich in het leven van die mens. Toen ging de mens vanuit naastenliefde denken en handelen, en niet vanuit geloof zonder naastenliefde. Dan is hij in het proces der wederverwekking. Het denken en handelen vanuit naastenliefde leidt hem tot een nieuwe, geestelijke Kerk, en in het geval waarover deze lezing handelt tot de Oude Kerk. De hemelse mens leefde in de Hof van Eden, de geestelijke mens in een Wijngaard. De eredienst van beiden was dienovereenkomstig. Bij de geestelijke mens was die eredienst vanuit de naastenliefde en hij had het geloof der naastenliefde, wat het geloof is in de leer die tot het goede des levens leidt, dat wil zeggen, tot de Heer.

We lezen in Genesis Hoofdstuk 8 vers 21 dat Jehovah in Zijn hart zei: Ik zal voortaan de aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil, want het gedichtsel van ’s mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan gelijk als Ik gedaan heb. Hiermee wordt bedoeld dat de mens van de Geestelijke Kerk niet langer in staat zou zijn zichzelf te vernietigen, hetgeen wel het geval was geweest bij de mens van de Oudste Kerk, de hemelse mens, toen hij zich van de Heer afkeerde en in zijn valsheden de geestelijke dood stierf. Hoewel de Oude Kerk een Geestelijke Kerk was, hield ook zij op te bestaan en na haar ook de uitwendige, natuurlijke Kerken. Waarom hield de Geestelijke Kerk op te bestaan? Dit vers wijst ook op de Komst van de Heer en op de wederopheffing van de mens, opdat hij weer met de Heer en de Hemel verbonden kon worden. De Heer kwam op aarde om de geestelijke mens oftewel het geestelijke van de mens te verlossen. De Heer is tegenwoordig bij de mens in zijn hemelse graad, maar die is bij de mens voor hem niet meer toegankelijk, is gesloten. Toch is het daar waar het goede en ware van de Heer worden bewaard om van nut te worden als de mens geestelijk in zijn jeugd komt, wanneer hij hervormd en wederverwekt wordt. Dan maakt de Heer, die hem verlost, dat het geestelijke van hem levend gemaakt wordt. Het geestelijke van de mens moet wederverwekt worden. Anders kan de mens niet met de Heer verbonden worden en kan hij niet in de Hemel komen.

Wij gaan daardoor nu beter verstaan dat de Kerk in de mens totdat de Heer in hem gekomen is en zijn geestelijke verlost heeft, slechts een Uitbeeldende Kerk is, en dat die mens alleen nog maar de mogelijkheid in zich heeft wederverwekt te worden, vanwege de tegenwoordigheid van de Heer in zijn binnenste oftewel zijn ziel. De Geestelijke Kerk was dan ook eveneens een Uitbeeldende Kerk. Net als de Oudste Kerk kwam de Oude Kerk in een staat van genade en zegeningen met de Heer, en ze was in het goede der naastenliefde en het ware des geloofs, en haar geestelijke aard regeerde tot aan haar val over haar natuurlijke aard net als in de Oudste Kerk haar hemelse aard over haar geestelijke en natuurlijke aard geregeerd had tot háar val. Op die manier kon de Heer hen leiden en onderwijzen, maar nu gebeurde dat door middel van hun natuurlijke zintuigen. Het gevolg daarvan was een leven van naastenliefde jegens de naaste. In deze staat was de Heer tegenwoordig bij de mens in het doen van het goede zoals dat in hun leer onderwezen werd. Dit was de leer der naastenliefde. Daarom kan heden ten dage ieder mens wederverwekt worden, ook de mens in wie geen Christelijke Kerk is of die buiten die Kerk is. Want, zoals ons geleerd wordt, wordt er ook een nieuwe Kerk opgericht in hen in wie geen Christelijke Kerk is of die buiten die Kerk zijn, de Heidenen.

Over het algemeen gesproken was er altijd een eredienst van de Kerk. Eerst was die bij de mens van de Oude Kerk vanuit het inwendige, vervolgens was ze in een daarmede overeenstemmend uitwendige en toen uit een van de naastenliefde gescheiden geloof, en ten slotte vanuit een van het inwendige gescheiden uitwendige eredienst. Zo week de Kerk steeds meer van de Heer af en werd zij meer en meer verdorven. Dit kwam door de valse leer van het geloof-alleen, hetgeen geen geloof is.

U moet begrijpen dat de Heer bij de mens van de Oude Kerk tegenwoordig was in de naastenliefde en dat er daardoor in alle dingen van de mens verbinding met Hem was. Dit alles werd geleerd in het Verbond, dat uitgebeeld werd door de regenboog in de wolken, want dat betekende de verbinding van de Heer met de mens en van de mens met de Heer. Als u gelooft dat het Woord een inwendige zin of betekenis heeft, zult u hierin de schone stijl van het verhaal zien, en dat die zin hem verlicht die zich, wetend dat de Heer de Verlosser is, zich tot Hem keert.

Het is het eigene van de mens dat belet dat hij behouden wordt. Dat eigene werd de mens van de Oudste Kerk gegeven, omdat hij dat begeerde. Daardoor ging hij zichzelf steeds meer liefhebben in plaats van de Heer en de naaste. Dientengevolge werd de wil van de mens vernietigd en werd ze boos. Het gevolg was dat het verstandelijke van de mens in het duister gehuld oftewel vervalst werd, want de valsheden overschaduwden de waarheden, aangezien zijn begeerten over zijn verstaan van het goede en ware gingen heersen. Maar de Heer maakte een Verbond met de mens (een teken dat hij als een regenboog in de wolken zag) dat Hij hem zou wederverwekken. In dat Verbond kan de Heer tegenwoordig zijn bij de mens in de naastenliefde, want naastenliefde is het handelen volgens het geleerde ware, als dat mogelijk is. De leer van de Kerk komt vanuit de Heer die Het Woord is door middel van de zintuigen van de mens en onderwijst hem in het goede en ware, de Goddelijke Hoedanigheden van de Heer. Wij lezen aldus in Genesis, hoofdstuk 9, de verzen 14 tot en met 16: En het zal geschieden, als Ik wolken over de aarde breng, dat deze boog zal gezien worden in de wolken. Dan zal Ik gedenken aan Mijn Verbond, hetwelk is tussen Mij en tussen u, en tussen alle levende ziel van alle vlees; en de wateren zullen niet meer wezen tot een vloed, om alle vlees te verderven. En als de boog in de wolken zal zijn, zo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig Verbond tussen God en tussen alle levende ziel, van alle vlees dat op de aarde is.

 

Deel 4

Aldus nam de Oude of Geestelijke Kerk een aanvang. Dat is de betekenis van dat Noach en zijn zoons de Ark verlieten. Het verhaal over hun verblijf in de Ark gedurende de hele periode van de zondvloed, wijst, zoals we reeds gezegd hebben, op de verzoekingen, die de geestelijke mens moest ondergaan, en op zijn uiteindelijke wederverwekking. Het betekende ook de voleinding van de Oudste Kerk. Het is noodzakelijk dat een Kerk een inwendige en een uitwendige heeft, want dat heeft een mens ook, hij is zowel geestelijk als natuurlijk. Aangezien de mens, zoals we aangetoond hebben, de liefde van de Heer verworpen heeft en zich meer met zijn eigene bezig houdt dan met de dingen des Heren, kleven er talloze boosheden en valsheden aan hem en is de Kerk in hem alleen maar een verdorven Kerk vóor hij wederverwekt is. Vanaf het eerste begin ontstond er slechts een uitwendige eredienst, wat geen werkelijke eredienst is, want er is geen substantie zonder inwendige. We kunnen dat zien in Cham en zijn zoon Kanaän, die de verdorven Kerk en de uitwendige eredienst zonder inwendige eredienst uitbeeldden. Aangezien dit zo was, waren er in de leer van de Oude Kerk zowel waarheden als valsheden. De oorsprong van het geloof van deze Kerk waren de openbaringen en percepties van de hemelse Kerk, die voor hen bewaard gebleven waren. Net zoals wij in het Woord behoren te geloven, geloofden zij in de leer van de Oudste Kerk, die voor hen bewaard gebleven was.

Als u de Hemelse Kerk in haar aanvang beschouwt, ziet u daar een hof of tuin waarin de mens gezet werd om waarheden te leren en door goedheden aangedaan te worden. Men kan zeggen dat met deze hof de Kerk beschreven wordt, want er wordt gesproken van de leer ervan oftewel de Heer bij de mens. We zien hier dat de Oude Kerk die Noach genoemd werd, opgericht werd. Dit wordt aangeduid met de woorden dat Noach een wijngaard plantte. U hebt ongetwijfeld wel eens gehoord dat uit de vrucht de boom gekend wordt (Mattheüs 12:33), met andere woorden, dat de mens het boze moet schuwen en het goede moet doen, want de druiven beelden de werken der naastenliefde uit. De werken der naastenliefde van Noach beduiden het planten of het doen van het goede.

Welnu, van druiven wordt wijn gemaakt. Druiven betekenen de werken der naastenliefde. Hieruit kunt u inzien dat wijn de waarheden des geloofs betekenen. Want de leer van de Oudste of Hemelse Kerk was die aangaande de liefde tot de Heer, en de leer der naastenliefde of van de liefde jegens de naaste was de wijn oftewel het geloof der naastenliefde van de leer van de Geestelijke of Oude Kerk. Laten we deze analogie verder doorvoeren. Wat in de mens hemels is behoort tot de wil, en wat in hem geestelijk is behoort tot het verstand. We zouden eigenlijk niet te hard of te streng over de mens van de Oude Kerk moeten oordelen, over dat hij dronken werd, toen hij in dwalingen verviel. De mens van de Oude Kerk had per slot van rekening geen perceptie, maar hij moest wat goed en waar was leren uit de leerstellige dingen van het geloof, die verzameld en bewaard gebleven waren uit de percepties van de Oudste Kerk, want toentertijd beschikte de mensheid nog niet over een geschreven Woord. We hebben al vermeld dat dit het Woord in de Oude Kerk was voordat er een geschreven Woord was. Ik denk dat we allemaal kunnen begrijpen hoe gemakkelijk het is bij het lezen van het Woord van de drie Testamenten in dwalingen te vervallen, zelfs als men de ware leer uit het Woord wel wil kennen.

Wie is de geestelijke mens oftewel de mens van de Oude Kerk? We hebben al aangetoond dat die mens een inwendige heeft, waarvan Sem, en een uitwendige, waarvan Jafeth de uitbeelding was. Cham betekende het uitwendige zonder inwendige, net als zijn zoon Kanaän.

Opdat er in de mens überhaupt een Kerk zij, moet er een inwendige zijn waarin de Heer woont en waar Hij de mens kan regeren. Maar de mensheid heeft zich van de Heer afgekeerd en leeft in een louter natuurlijke staat. De mens moet hervormd en wederverwekt worden, opdat hij uit zijn uitwendige, waar hij leeft in zijn zintuigen en natuurlijke aandoeningen naar het inwendige gevoerd kan worden, waar de Heer hem weer kan leiden. Dit geschiedt door middel van het Woord en in het geval waarover deze lezing handelt, door middel van de leer van de Hemelse Kerk die bewaard gebleven was, opdat de Geestelijke Kerk die zich ten nutte zou maken. Wanneer de mens is wederverwekt, eindigen de inwendige dingen van hem in zijn uitwendige en niet omgekeerd, want in het laatste geval heersen de uitwendige dingen over de inwendige.

Men kan dat zien in de eredienst van de Oude Kerk. De uitwendige eredienst, waarin zij was, bestond uit offeranden, drankoffers en vele andere dingen die de hemelse dingen uitbeeldden en betrekking hadden op de Heer. De inwendige dingen die in de uitwendige waren, maakten daarmee éen Kerk. Heden zijn de uitwendige dingen van de Kerk de sacramenten, die in de plaats van de offerandes kwamen. De inwendige dingen van de Geestelijke Kerk verschilden dan ook niet van die van de hedendaagse Christelijke Kerken, want de aanbidding van de Heer uit de naastenliefde die geestelijk en inwendig is, is altijd dezelfde, maar de uitwendige dingen verschillen.

Het tiende hoofdstuk van Genesis lijkt heel veel op het vierde, waarin de geslachten van de Oudste Kerk worden vermeld. In het tiende hoofdstuk worden de geboorten van de zonen van Noach vermeld als de nakomelingen van de Oude Kerk. In werkelijkheid waren het de afwijkingen en verdraaiingen van de leer van die Kerk en de soorten eredienst die er ontstonden. In dit hoofdstuk van Genesis zien we een bewijs van de verandering in de stijl van schrijven, zoals die in de Oudste Kerk gebruikelijk was. Die stijl werd toen zodanig dat ze het midden hield tussen verzonnen en werkelijke verhalen, zoals die over de reizen van Abram. Abrams naam moet net als die van Noach, zijn zonen Sem, Cham en Jafeth en die van Kanaän, ten aanzien van de erediensten van de Oudste Kerk als geen betrekking hebbend op de personen beschouwd worden. Het waren, zoals we gezegd hebben, de inwendige en de daarmede overeenstemmende uitwendige erediensten. Zowel de inwendige als de daarmede verbonden uitwendige erediensten waren verdorven, en het uitwendige was van het inwendige gescheiden.

Met Sem, Cham en Jafeth worden niet bepaalde personen bedoeld. Die namen duiden verschillende soorten eredienst en verschillende leren van de Oude Kerk aan. In het tiende hoofdstuk van Genesis betekenen die namen diverse naties, die samen de Oude Kerk vormden. Het enige verschil is dat de naam Heber een persoon aanduidt die werkelijk bestaan heeft. Hij was de stamvader en de leider van een natie, die de Hebreeuwse natie werd. Zijn naam duidde de tweede Oude Kerk aan. Er wordt ons hier geleerd dat er Kerken waren die een echt inwendige hadden en een daarmede overeenstemmend uitwendige: Kerken, waarvan het inwendige en het uitwendige verschilden, en Kerken, waarvan het inwendige zelfs verdorven was en ook het uitwendige. De eerste Oude Kerk, aangeduid door Noach en zijn zonen, was verstrooid over vele koninkrijken Assyrië, Mesopotamië, Syrië, Ethiopië, Arabië, Lybië, Egypte, Philisthea en ook Tyrus en Sidon, en natuurlijk Kanaän. In Syrië ontstond een bepaalde uitwendige eredienst, die van afgoden. Dit werd de tweede Oude Kerk, waarin Heber zo’n uitwendige eredienst instelde. Van hem stamde de Hebreeuwse natie af.

En net als alle ware Kerken had deze Kerk een inwendige en een uitwendige eredienst, maar het inwendige van die Kerk sloot zich en alleen maar in het uitwendige ervan werd ze uitgebeeld, maar de mensen begrepen de betekenis van de in hun eredienst uitgebeelde dingen niet. Het werden afgodsbeelden. U vraagt zich misschien af hoe het de eerste Oude Kerk verging. Zij had haar leer als het ware uit de mond van de Oudste Kerk ontvangen. Alle geleerde dingen wezen naar de Heer en Zijn Koninkrijk, maar die Kerk had ze veranderd in afgodische dingen. Sommige naties veranderden hun kennis van geestelijke dingen zelfs in toverij, zoals Egypte. Doordat de Heer het toestond dat er een aanduidende en uitbeeldende eredienst bleef bestaan, kwam de natie die van Heber afstamt, tot ontstaan. U kunt nu gaan begrijpen dat de Kerk op aarde een louter uitbeeldende Kerk werd en slechts bestond uit uitwendige dingen, want ze was vergeten wat de afzonderlijke dingen voor betekenis hadden. U kunt hieruit ook inzien waarom het priesterlijk ambt werd ingesteld en waarom er verschillende plaatsen waren waar de erediensten werden gehouden, zoals bosjes (heilige wouden), bergtoppen en zuilen, die alle min of meer belangrijk werden, hoewel men niet meer wist wat zij aanduidden. Ze werden slechts uitwendig en uitbeeldend in hun erediensten, en op zichzelf als heilig beschouwd. De inwendige eredienst en leer werden hun onbekend. Het Woord van de Oude Kerk, dat zij uit overlevering hadden, ging verloren; alle percepties die opgetekend waren door de Kerk die Henoch heette, waren vergeten. In plaats daarvan kwamen offeranden als deel van hun eredienst. In de echte Oude Kerk bestonden geen offeranden, maar ze werden ingesteld door de nakomelingen van Cham en Kanaän, die afgodendienaars waren.

 

Deel 5

Net als met betrekking tot de Oudste Kerk werd in het Woord ook met betrekking tot de Oude Kerk vanuit verschillende gezichtspunten gesproken. In het elfde hoofdstuk wordt ons, bijvoorbeeld, een ander gezichtspunt gegeven, waarin over haar bestaan gesproken wordt vanaf haar glorietijd tot en met haar ondergang in valsheden, welke beschreven staat in het verhaal over de toren van Babel. De Oude Kerk had éen fundamentele leer, dat was de leer der naastenliefde. De Kerk was zich echter gaan afkeren van de naastenliefde, dat wil zeggen, van de Heer, en haar eredienst was onrein geworden en ontheiligd, net als het leven van haar leden.

En de ganse aarde was van enerlei spraak en enerlei woorden. Maar het geschiedde, als zij tegen het oosten togen, dat zij een laagte vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar (Genesis 11: 1, 2).

Toen begonnen zij zich, net als de mensen van de Hemelse Kerk, van de Heer af te wenden. Daardoor vervalsten ze alles wat ze vanuit de Heer hadden, want wat uit de mens die zich van de Heer afgekeerd heeft, komt, is niets dan het valse. De bron daarvan is het boze uit de zelfliefde.

En zij zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom aan, laat ons tichelen strijken, en wel doorbranden! En de tichel was hun voor steen, en het lijm was hun voor leem (Genesis 11: 3).
U weet dat het woord ‘steen’ op vele plaatsen van het Woord het ware betekent, zoals wanneer de Heer van Zichzelf sprak als zijnde het Ware, en in gelijkenissen betreffende het ware, waarin het woord ‘steen’ genoemd wordt. De in de tekst bedoelde mensen flansten op die manier leerstelligheden in elkaar en stelden een eredienst samen die hen de heerschappij toekende over de dingen des Hemels, alsof het ware van hen kwam en niet vanuit de Heer. Zij streefden ernaar ‘machtig te worden en te overheersen’ en ze wilden de reputatie hebben dat ze ‘heel veel wisten’. U begrijpt dat hun leer vals werd en hun eredienst ontheiligd. Het was hun eigen schuld dat ze in deze staat van het boze waren en niet die van de Heer.

We lezen: Toen kwam Jehovah neder, om de stad te bezien (Genesis 11: 5).
Jehovah is overal. Hij daalde niet neder. Wat daarmee bedoeld wordt, is het oordeel, want het is de staat van het boze van de mens die het oordeel over hem brengt. Het gevolg was dat de inwendige eredienst van de Oude Kerk te gronde ging. Dit voert ons tot het einde van de eerste staat van de Oude Kerk die, zoals we gezegd hebben, aangeduid werd door de naam Sem. In de tweede staat was dit, zoals we ook reeds hebben gezegd, Heber, uit wie de Hebreeuwse natie was. In het nageslacht komen we de namen Nahot, Terah, Abram, wiens naam later veranderd werd in Abraham, en Haran tegen. Deze namen zijn ook heden over het algemeen bekend bij de leden van de Joodse en Christelijke Kerken. Het Woord heeft ons geleerd dat Terah, de vader van Abraham, afgoden aanbad. In het Boek Jozua staat: Toen zeide Jozua tot het ganse volk: Alzo zegt Jehovah, de God Israëls: Over gene zijde der rivier hebben uw vaders van ouds gewoond, namelijk Terah, de vader van Abraham, en de vader van Nahor; en zij hebben andere goden gediend (Jozua 24: 2).

Het gevolg van het feit dat hun inwendige eredienst ophield te bestaan, was dat dit de mensheid verhinderde het ware in hen voor eeuwig te verwoesten. Daarna werd in hun uitwendige eredienst het ware door de dingen van de Heer en van Zijn Koninkrijk uitgebeeld. Dat maakte de tegenwoordigheid van de Heer bij de mensheid mogelijk, ofschoon zij zich niet meer van de betekenis van die dingen bewust was. De mensheid kende de wetenschap van de overeenstemmingen die eerder in de Oude Kerk dé wetenschap van alle wetenschappen was geweest, niet meer. En toch had dat weten de Oude Kerk tot zulk een schone staat van liefde jegens de naaste gebracht.

Dit voert ons tot het verhaal over Abram die van God het gebod kreeg zijn land, zijn maagschap en het huis van zijn vader te verlaten om een nieuwe leer te omhelzen en een nieuw leven dienovereenkomstig te beginnen, waarin slechts éen God Jehovah aanbeden zou worden. De Oude Kerk riep de naam van Jehovah weer aan. Ieder historisch feit is een uitbeelding van goede en ware dingen, en ieder woord is een aanduiding van de Heer. In de leer van de Oude Kerk lagen verborgenheden besloten die als men ze wist het echte ware leerden. Als dat gebruikt wordt om een mens te onderrichten en naar de Heer te leiden, en als die mens er ontvankelijk voor is, zal hem een volkomen nieuwe en geestelijke betekenis van dat ware worden onthuld. En als het nieuwe verstaan van dat ware gehoorzaamd wordt, zijn de goede werken van de Heer daar binnenin. De dingen die over Abram gezegd worden, beelden de staat van de Heer van Zijn vroege kinderjaren tot Zijn jongelingsjaren uit, want zoals we reeds zeiden woorden zijn aanduidend en verhalen uitbeeldend. Daarom beeldt ‘Izaäk’ het Geestelijke van de Heer uit en ‘Jacob’, over het algemeen, Zijn Natuurlijke. Maar tegen die tijd werd de Kerk slechts uitwendig en dus uitbeeldend, aangezien ze in het geheel geen inwendige eredienst had.

We hebben gezegd dat de leden van de Oude Kerk onderricht werden door waarheden en goedheden, die door Henoch verzameld waren. Maar die werden geleidelijk meer en meer verdorven, en het weten van overeenstemmingen ging bij hen verloren. Omdat zij toen slechts een uitwendige ademhaling hadden, ontwikkelden zich bij hen spraakorganen en een geschreven taal. Zij gingen hun verzonnen verhalen opschrijven, hetgeen blijkt uit het door Mozes geschreven Boek Genesis. Bewijzen van het bestaan ervan vindt men in het Oude Testament, en in het Derde Testament zijn ze ten dele uitgelegd. Daarin staan Boeken als De Oorlogen van Jehovah en De Boeken betreffende hen die Profetische Uitspraken doen. Het verschil tussen het inwendige van de Oudste Kerk en dat van de Oude Kerk is het verschil tussen ‘de liefde tot de Heer’ en ‘de liefde jegens de naaste’. De mensen van de Oude Kerk konden alleen maar tot de naastenliefde komen door middel van de waarheden des geloofs. Daarom discuteerden zij erover of iets waar of niet waar was.

Naarmate zij minder naastenliefde oftewel liefde jegens de naaste hadden, vergaten zij de kennis der overeenstemmingen en wisten zij steeds minder over uitbeeldingen en aanduidingen. Eerder hadden zij een eredienst gevierd, waarin ze de rituele dingen van de Heer uitbeeldden. Velen wisten dat de Heer in de wereld zou komen en zij aanbaden Zijn Goddelijk Menselijke in de Hemel. Dit ziet de mens pas nadat het hem in het Woord van het Goddelijk Menselijke, het Derde Testament, geopenbaard is.

Een Kerk wordt geestelijk genoemd als ze vanuit naastenliefde handelt. Deze Kerk werd niet gemaakt in de gelijkenis van de Heer, maar werd tot een beeld van Hem gevormd en was derhalve een Kerk van liefde jegens de naaste. De Heer zei: Ik ben de ware wijnstok. De geestelijke Kerk wordt hervormd naarmate in de mens van die Kerk het verstandelijke of het verstand gescheiden wordt van het willijke of de wil, want op die wijze wordt in die mens een nieuwe wil en een nieuw verstand geformeerd. De mens wordt hervormd en wordt dientengevolge geestelijk door middel van het ware. Maar niet wat de mens weet, doch het ware dat hij erkent en gehoorzaamt, opent als het ware het geestelijke of inwendige in hem.

De ondergang van de Oude Kerk werd uitgebeeld doordat de Filistijnen ‘de waterputten van Abraham’ toestopten. De bron beeldde het Woord van de Oude Kerk uit. Het bewijs dat de Oude Kerk nog steeds bestond toen Izaäk terugkeerde, blijkt uit de woorden groef Izaäk, toen hij wedergekeerd was, de waterputten die zij ten tijde van Abraham, zijn vader, gegraven hadden, weer op (zie Genesis 26:18). Izaäk beeldde de Heer uit ten aanzien van Zijn Goddelijk Redelijke.

Tegen deze tijd waren de waarheden van de Oude Kerk nagenoeg geheel in het vergeetboek geraakt. De uitbeeldende en aanduidende dingen, waarmede hun voorouders bekend waren geweest, en die alle betrekking hadden op de Heer, waren verloren gegaan. Tenzij de mens heden ten dage weer de betekenis van de overeenstemmingen leert, weet hij niets van de Heer, behalve wat de letter van het Woord hem leert. De mens van de Kerk blijft dan slechts in een uitbeeldende en hij is zich in zijn uitwendig natuurlijke niet bewust van wat binnenin zijn gemoed en zijn ziel verborgen ligt. Net als toen de bronnen of putten van het ware gevuld waren met stof en de ‘wateren’ van het ware toegestopt waren en als het ware verborgen lagen, tenzij de mens ze opent.

Einde