De Mensheid: de Ontwikkeling van Gods Tegenwoordigheid – de Kerk

door Ds. Paul Booth

 

Deel 1, inleiding

De bestudering van wat in het verleden gebeurd is, kan vaak belangwekkend zijn. Geschiedenis kan een belangrijke leermeester zijn. Hopelijk leren wij van de fouten die in het verleden gemaakt zijn en proberen we ze niet te herhalen. Kunnen wij echter werkelijk veranderen? Veranderen wij ooit wezenlijk? Kunnen wij betere naasten worden? Ik denk van wel, maar het spreekt vanzelf dat het onzerzijds moeite zal kosten.

Vanavond spreken wij over geschiedenis. Niet over natuurlijke geschiedenis, maar over de ‘geschiedenis’ van de geestelijke ontwikkeling van de mensheid. U weet misschien al dat ik lid ben van het Swedenborg Genootschap en u vraagt zich wellicht af wat Emanuel Swedenborg kan bijdragen aan het evenement van ‘Kunst en Cultuur 2002’. Zijn vele zeer waardevolle bijdragen aan de gemeenschap kunt u lezen in Swedenborgs godsdienstige geschriften. Een van die onthullingen is een geestelijk-historisch verslag van de geestelijke ontwikkeling van de mensheid. Het is een verslag van de ontwikkeling van de mensheid in haar relatie met God. Deze geestelijke geschiedenis leest men niet in de letterlijke tekst van de Bijbel. Daar leest men slechts de geschiedenis van diverse volken en naties. In de godsdienstige geschriften van Emanuel Swedenborg staat deze geschiedenis wel te lezen. De ontwikkeling op geestelijk gebied wordt beschreven in vijf duidelijk omschreven staten die iedereen moet doorlopen om tot een werkelijk geestelijke relatie met God te kunnen komen.

De eerste staat van de mens heet ‘de hemelse’ Zij wordt in de eerste plaats gezien als de staat van ‘de Oudste Kerk’. Swedenborg begint bij de aanvang van de schepping. Uit zijn boeken gaan wij weldra beseffen dat het leven van de mens begint in een staat die ‘de Hemelse Graad’ wordt genoemd, welke binnenin en vanuit het Goddelijke Zelf is. U begrijpt ongetwijfeld dat welke natuurhistorische studie men ook beoefent, ze nooit die Goddelijke Tegenwoordigheid zal onthullen en dat alle archeologische ontdekkingen dit begin van de schepping nooit zullen kunnen onthullen. Wel onthullen ze dat er een relatie was en is tussen de mens en de godheid. Met andere woorden, het leven van de mens houdt in hoge mate de verering in van een godheid.

En dus nam en neemt de religie een groot deel van het leven van de mensen in beslag. In de bestudering van wat religie eigenlijk is, ontdekt men wat boven of binnenin de natuurlijke historie is, en kan men de geestelijke ontwikkeling van de mensheid zien. We moeten daarvoor in de eerste plaats onze aandacht op het Woord van God richten; we moeten geloven dat God op de een of andere manier ook heden ten dage tot de mens spreekt en dat we Zijn waarheden kunnen overdenken. Wij zien die waarheden in verschillende godsdiensten, in hun dogma’s of leerstellingen, in hun heilige Boeken en bij de Christenen in belangrijke mate in de Bijbel en in wat ons door anderen geleerd wordt over God.

De geschriften van Swedenborg leren ons dat God bij de schepping de mens als een ‘hemels mens’ maakte, die net als u en ik een natuurlijk lichaam had, maar als het ware vanuit God leefde. Wat betekent dat? Dat betekent dat die mens onmiddellijke gemeenschap en verbinding met God had. Hij wist uit perceptie (inwendige gewaarwording) wat goed en waar was. Hij had daarvoor een inwendig zintuig. Maar hij had een volkomen ander karakter dan de hedendaagse mens. Wij nemen niet waar door perceptie. Wij nemen waar door onze natuurlijke zintuigen. Wij hebben ons natuurlijk gezicht, ons natuurlijk gehoor, gevoel, de natuurlijke tastzin en smaak. Ons natuurlijke leven bestaat in onze uitwendige zintuigen. Door die bepalen we wat goed en waar is. Dat is vanzelfsprekend een subjectieve beoordeling. De relatie die de hemelse mens met God had, was direct en zijn groei of ontwikkeling was hemels en geestelijk. We lezen immers in het Woord dat God de mens naar Zijn beeld en naar Zijn gelijkenis maakte. Want het doel van de schepping van de mens was per slot van rekening dat hij vreugde zou hebben in wat God behaaglijk is – datgene dat tot Zijn Liefde, Wijsheid en Nut behoort. We noemen dat de Hemel, de staat waarin we bij en met God zijn en genieten van Zijn Tegenwoordigheid in ons bewuste leven. Al die attributen gaan als het ware vanuit God voort en vloeien vanuit Hem in de mens in. Zij hebben de mens niet alleen geschapen, maar zij houden hem ook in stand. Ze zijn de basis voor het ware leven. Zoals we zeiden, begint dat proces in en met de hemelse graad van de mens, gaat het voort naar zijn geestelijke graad en eindigt het in zijn natuurlijke graad. Als het zo ver is, heeft de mens een nieuwe staat bereikt, waarin hij met God en de Hemel verbonden is.

De hemelse graad of staat. We beginnen met de geestelijke ontwikkeling van de mensheid, welke de staat van de Oudste Kerk was. De hemelse mens sprak, toen hij op aarde leefde, met God en de Engelen. Hij werd onderricht door middel van dromen en visionen. En als hij in gedachten was over de dingen die hij zo leerde, had hij een perceptie (inwendige gewaarwording) vanuit God en dan werd hij gewaar dat de dingen die om hem heen op aarde waren, leefden en dat alles wat hij zag, goed was. U zou kunnen zeggen dat zijn gemoed levend gemaakt werd door de liefde Gods. Gods attributen waren het leven binnenin hem. Zijn liefde was Gods Liefde en daaruit was zijn wil God te kennen, Zijn ware te leren, opdat hij ernaar kon leven. Hij liet dat blijken in zijn liefde voor God en doordat hij God wilde kennen door Zijn dingen te verstaan. Die twee hoedanigheden – liefde en wijsheid – die vanuit God voortgingen, gingen het gemoed van de mens binnen – zijn wil en verstand – en vormden hem naar het beeld en naar de gelijkenis van God.

Tot een beter begrip van de innerlijke hoedanigheid (genius) van de hemelse mens dient het volgende. Het goede en ware in hem waren een eenheid en niet gescheiden, zoals heden ten dage. Gods Liefde of Goede komt tot uitdrukking in Zijn Ware of Wijsheid. Men zou kunnen zeggen dat de Liefde het wezen van de hemelse mens was en de Wijsheid zijn bestaan. De verbinding van Gods Liefde en Wijsheid in die mens wordt in de Boeken van Swedenborg de Kerk genoemd. Het gemoed van de hemelse mens, zijn wil en verstand, was een eenheid. De liefde was alles in hem. Zelfs zijn geloof was vanuit Gods liefde. De hemelse mens had, net als de Engelen, een inwendige en een uitwendige ademhaling. De laatste was een stilzwijgende.

U kunt dat op deze manier voor uzelf duidelijk maken. Tracht u zich in te denken in wat de ademhaling van een Engel is. Ze is niet te beschrijven. Maar we kunnen begrijpen dat we door middel van onze ademhaling geluid voortbrengen, met andere woorden, dat we spreken. De mens van de Oudste Kerk had op die wijze een geluidloze spraak. Hij had contact met anderen door middel van de ideeën die hij denkend vormde en zo had hij perceptie. Hij uitte zich zelden in woorden. U zou kunnen zeggen, zoals een zuigeling die de moederlijke liefde ontvangt, opgroeit en mettertijd gaat praten. Men gaat verstaan hoe de mens in verbinding was met de Hemel en de Heer. En men kan inzien dat zijn leven uit zijn innerlijk was vanuit de Heer. De hemelse mens wist dat het ware uit het goede of de liefde was, want wat werkelijk goed is, is waar. Zijn geloof was in feite vanuit die liefde. Nu is dat wat ons geloof betreft precies het tegenovergestelde. Ons geloof komt voort uit het ware dat we geleerd hebben.

Wat dit alles ons leert is dat het leven vanuit God is en van God is binnenin de mens. Op die manier beschouwd kan men zeggen dat de mens geschapen is om een vat te zijn waarin Gods Liefde en Wijsheid, Zijn Goede en Ware, opgenomen kunnen worden. In het begin nam de hemelse mens de liefde Gods en Zijn Wijsheid geredelijk op; hij eigende zich als het ware het Goede en Ware vanuit God toe. Dat was in hem het leven het hemels en geestelijk leven. Op die wijze werd de mens onderwezen en geleid. De goedheden en waarheden werden steeds weer als het ware in zijn hart en ziel, in zijn wil en zijn verstand, gegrift. Hieruit ontwikkelde hij de leer volgens welke hij leefde. U ziet dit in het verhaal van Adam die in de Hof van Eden geplaatst werd om die te bouwen en te bewaren. We spreken hier over de wil en het verstand van de mens. De Hof van Eden oftewel het Paradijs, betekende dus het gemoed van de hemelse mens, waarin goedheden en waarheden geplant werden en groeiden, waar de Tegenwoordigheid van God bewust beleefd werd.

De hemelse mens had, zoals ik al zei, een natuurlijk lichaam, net als u en ik. Hij kon aardse dingen met natuurlijke ogen zien en op grond van wat hij zag dacht hij aan hemelse en geestelijke dingen, dat wil zeggen dingen aangaande God en de Hemel. Aldus vloeide de liefde van de Heer in zijn wil, dat wil zeggen, door een inwendige weg binnenin hem en niet door een uitwendige weg door middel van zijn natuurlijke zintuigen. De mens had een geschreven Woord en de spreektaal niet nodig. De waarheden waren in zijn wil en verstand gegrift, dat wil zeggen, in zijn hart en ziel.

Er was een proces, een orde, waarin de mens hemels werd. Denk, om dit beter te verstaan, aan het feit dat de mens begint met een vat te zijn waarin alle dingen die eigen zijn aan God kunnen invloeien, net zoals een zuigeling die op de wereld komt, onderricht moet worden. Hij moet alles leren: eten, praten, en voor zichzelf zorgen. Hij is een leeg vat. En wat bij hem ingebracht wordt, vormt als het ware het kind. Voorzover het goede en ware dingen zijn, wordt het kind tot een beeld Gods gevormd; voorzover het boze en valse dingen zijn, maakt dat hem/haar niet tot een beeld van God. Mettertijd moet een kind, willen deze goedheden en waarheden van nut voor hem/haar zijn, ze gebruiken, dat wil zeggen, ernaar leven, want wat is liefde, als ze alleen uit woorden bestaat en niet uit daden?

Laten wij nu proberen dit proces, deze ontwikkeling van een mens beter te begrijpen. God wil, net als de ouders van een zuigeling, dat Zijn kind opgevoed en onderwezen wordt. Alles wat Hij hem/haar geeft, is goed. En hij leert hem wat waar is, opdat hij op zekere dag als het ware op zijn eigen benen kan ‘staan’ en in staat zal zijn voor zichzelf te zorgen. God weet wat dit vereist, net als ouders dat weten. Hij weet dat de mens iets moet hebben wat van hemzelf is. Swedenborg noemt dat iets: het eigene van de mens. Het is iets wat de mens bezit en wat van hem alleen is, iets wat hij het zijne noemt. Met andere woorden, dit eigene was nodig voor de mens om (geestelijk) op te groeien, om zich verstandelijk te ontwikkelen en wijs te worden, hetgeen het vermogen is om echt te weten wat goed en waar is en naar die kennis te handelen. De hemelse mens miste dit eigene. Hij moest zich ontwikkelen, groeien tot geestelijke volwassenheid. Met andere woorden, hoe wordt een mens waarlijk een mens naar Gods beeld en gelijkenis? Toen Adam in de Hof van Eden leefde, bracht de Heer verscheidene dieren naar hem om ze een naam te geven. Op die wijze moest de mens zijn onderscheiden natuurlijke neigingen leren kennen. Volgens het verhaal vond hij geen hulpe die als tegen hem over was. En God bouwde de rib die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw en bracht ze tot hem. Dit werd uitgebeeld door Adam en Eva als een echtpaar.

De mens mocht eten van de vrucht der bomen in de Hof van Eden. Hij mocht ze eten oftewel zich toeëigenen, dat wil zeggen, hij mocht goedheden en waarheden opnemen en zo op geestelijke en hemelse wijze groeien. Op die manier zou de Heer in de wil en het verstand van de mens wonen. We kunnen daaruit inzien dat zijn perceptie van de liefde voortkwam uit zijn wil binnenin welke God woonde. In het Woord heet dat de ‘boom der levens’.

 

Deel 2

Dat alles veranderde geleidelijk in de mens en zijn liefde voor God werd liefde voor zijn boze zelf. Het eigene van de mens verhief zich in hem tegen God. Net als een kind dat niet langer door zijn ouders wil gezegd worden hoe hij moet leven, wilde de mens zijn eigen leven leiden. In plaats dat de liefde voor God het voornaamste in zijn leven was, wilde hij zichzelf regeren, zichzelf onderwijzen en leiden. Er ontstond een nieuwe leer of onderwijzing. Dit wordt uitgebeeld door de geboorten van Kaïn en van Abel, die het geloof en de naastenliefde bij de mens betekenen. Die werden in de mens van elkaar gescheiden. Het gevolg ervan was dat Kaïn Abel doodde, dat wil zeggen, dat het afgescheiden geloof de naastenliefde doodde. Mettertijd werd de hemelse mens als het ware het Paradijs uitgezet en zijn hart en geest veranderden, zodat hij geen rust en geen vrede meer had. Zijn zelf was verworden tot de gedachte dat hij zichzelf als een god zag. Zijn hemelse aard was verwoest. Deze verwoesting wordt beschreven in het verhaal van de zondvloed. Die zondvloed was op geestelijke wijze een overstroming (vloed) van boosheden en valsheden, waarin de hemelse mens oftewel de Kerk verdronk. Toch was niet alles verloren. Er bleef hoop voor de mensheid. Wat maakt het voortbestaan ervan mogelijk? In ieder kind dat geboren werd en wordt is de Heer in het binnenste op verborgen wijze tegenwoordig. Dit komt uit in de liefde van de ouders en in de zorg van goede leraren die hem onderrichten in wat goed en waar is ten aanzien van de dingen die in zijn wil en verstand invloeien. Wij spreken hier over wat Emanuel Swedenborg ‘de overblijfselen’ noemt. Die overblijfselen worden in ons bewaard en zij kunnen uit ons geheugen te voorschijn gebracht worden in ons denken, als wij geestelijk willen groeien.

Welnu, voor wij overgaan van de beschouwing van de staat van de hemelse mens naar die van de geestelijke mens, moeten wij enkele dingen over de geestelijke ontwikkeling van de mens weten. Ik herinner u eraan dat gezegd werd dat de hemelse mens een stille spraak had en dat hij geen geschreven Woord had, aangezien hij zich bewust was van Gods tegenwoordigheid bij hem. In zijn geestelijke ontwikkeling of groei verloor de mens het vermogen om te zien wat goed en waar was, maar hij leerde zijn gedachten duidelijk onder woorden te brengen, zoals een kind leert praten. Tegelijkertijd ontstond er een geschreven taal. Hij ontwikkelde een geheugen, waarin hij de kennis bewaarde die zijn voorouders hem geleerd hadden. Die werd opgetekend oftewel te boek gesteld, zodat de mens die later zou kunnen gebruiken. Hierin zien we de werking van Gods liefde in de mens, want hij had geen rechtstreekse perceptie meer van de tegenwoordigheid van God in zijn leven. Desondanks was er een mogelijkheid voor God dat Hij het hart en de geest van de mens kon binnengaan en de mens Hem als een Werkelijkheid kon zien. Die weg ging niet langer via het inwendige denken maar was een uitwendige weg geworden. Aldus moest de mens tot de staat gebracht worden waarin hij God niet slechts op verstandelijke wijze kende, maar ook op willijke wijze, dat wil zeggen, dat hij niet alleen wist dat God bestond, maar dat hij Hem ook liefhad.

De Geestelijke Mens. Toen de staat van de hemelse mens ten einde gekomen was, ontstond er een nieuw geestelijk leven in de mens. Dit leven kwam tot stand door de overblijfselen, die de goedheden en waarheden vanuit God bij hem waren. Uit de dingen die de mens leert vanaf het begin dat hij zich bewust is van de tegenwoordigheid van God bij hem, ontwikkelt zich een leven van het goede en ware, maar wat in hem de hemelse mens was, neemt de goedheden en waarheden niet langer in zijn wil en verstand op, maar in plaats daarvan boosheden en valsheden. Het ontstaan van de geestelijke mens wordt uitgebeeld door het verhaal van Noach en zijn drie zonen, die de ark ingingen met de dieren. Die dieren beeldden de aandoeningen van de mens uit, die zijn gemoed binnenkomen, zowel de goede als de boze en zowel de ware als de valse.  Net als een kind dat groot geworden is en het ouderlijk huis verlaat als het ware moet leren hoe op eigen benen te staan, leert de geestelijke mens wat goed en wat boos is, wat waar en wat vals is, en die kennis beïnvloedt zijn leven. Om kort te gaan, het kind is niet langer kind, maar is een jongeling geworden die op weg is naar de volwassenheid.

De Heer moet nu zijn leven binnentreden door middel van het verstand. Het hemelse, het binnenste van de mens, is gesloten. U kunt inzien dat de mens een andere genius heeft gekregen en zijn eigen redelijk verstand heeft. Hij wordt nu geleid door zijn eigen wil en verstand. Als hij leeft overeenkomstig de waarheden die hij van zijn voorouders heeft geleerd, komt hij tot de geestelijke staat van het leven. Hij kan in feite kiezen welke gedachten overheersend gaan worden in zijn denken. Hij heeft per slot van rekening de vrijheid van keuze, de vrijheid om de waarheden van de hemelse mens te verwerpen of ze aan te nemen. In dit proces ontwikkelde de geestelijke mens als het ware een inwendige inspraak. Deze kwam in de plaats van de perceptie die de hemelse mens had. Het onderricht van de geestelijke mens geschiedde niet langer rechtstreeks vanuit de Heer en de Engelen, maar door middel van het verstand en dus door middel van de natuurlijke zintuigen van zijn lichaam – zijn gezicht, zijn gehoor en andere zintuigen.

Vanwege de ontwikkeling van het natuurlijke leven van de mens, vanwege zijn vermogen door middel van het gesproken woord en de geschreven taal contact te hebben met zijn medemensen en met God, werd er een Woord te boek gesteld dat hij voor dat laatste doel zou kunnen gebruiken en dat hem in staat zou stellen zich geestelijk te ontwikkelen en voort te schrijden naar een nieuw geestelijk leven. Op die wijze kon hij nog steeds God en de Hemel leren kennen en erkennen.

In het gemoed van de geestelijke mens openbaarden zich het goede en ware der naastenliefde. Deze waren de leer volgens welke hij leefde. Zij waren een inwendige inspraak die hem leidde. De geestelijke mens ontwikkelde het inzicht en uit dat inzicht handelde hij overeenkomstig zijn aandoeningen van het goede en ware. Dit openbaarde zich bij hem als naastenliefde, dat wil zeggen, als liefde jegens de naaste. De mens ontwikkelde in zich de liefde voor de Heer door middel van uitbeeldingen. Zijn inzicht ontstond door middel van het verstand. En het verstand aangaande de Heer zag hij door middel van het echte weten van de overeenstemmingen, dat wil zeggen, dat hij onderricht werd door het Woord dat geschreven was door de mensen van de Oude Kerk. Wij moeten hier iets zeggen over overeenstemmingen en waarom ze noodzakelijk zijn. In de hemelse Kerk spraken de mensen met God en met Engelen, dat wil zeggen, dat er een rechtstreekse verbinding was van de mensen van die Kerk op aarde met de Engelen van de Hemel. Die verbinding was echter verloren gegaan en de mens had geen perceptie meer. Maar nu kon hij door middel van zijn natuurlijke zintuigen gaan weten wie God was en wat de dingen des Hemels waren, dat wil zeggen, wat het goede en ware was. Het was in de Voorzienigheid van de Heer dat die overeenstemmingen opgetekend waren in een Woord dat voor de geestelijke mens bestemd was.

Het weten (van het goede en ware) dat een mens door middel van het Woord leert, vestigt tesamen met het gehoorzamen van het ware en het doen van het goede de Oude of Geestelijke Kerk in hem. Op die wijze wordt het ware als het ware een deel van hem en leidt het hem in zijn geestelijk leven. Dit blijkt hieruit dat hoewel de mens zoals een beest geworden is, dat wil zeggen dat zijn zintuigen en begeerten zijn lusten en neigingen dezelfde zijn als die van een beest, hij nog altijd kan gaan weten en ervaren hoedanig de liefde van God is.

Dit toont aan dat het leven van de geestelijke mens zijn liefde is, die hij ontwikkelt door middel van het verstaan van de dingen des Heren, zoals de liefde voor de mensheid. De liefde van de geestelijke mens gaat nu diens gemoed binnen langs een uitwendige weg, langs zijn verstand. Die staat is in de mens de liefde jegens de naaste en het geloof der naastenliefde. Deze had zich ontwikkeld in zijn families en overige verwanten en die families waren uitgegroeid tot stammen die zich over de wereld verspreid hadden. Elke stam had een gemeenschappelijke leer der naastenliefde oftewel van de liefde jegens de naaste. Op die manier heerste er vrede en respect voor elkander. Daarin regeerde oftewel heerste de geestelijke aard zoals de hemelse aard regeerde in de hemelse mens voor diens zondeval.

De eredienst was bij de geestelijke mens aanvankelijk een inwendige eredienst. Hij aanbad de Heer uit de liefde, want hij wist dat zijn bestaan, zijn leven zelf, vanuit de Heer was, uit het goede en ware dat vanuit Hem voortgaat. Later kwam hij tot een uitwendige eredienst die met de inwendige overeenstemde. Om dit te begrijpen moeten we ons zelf eraan herinneren dat de geestelijke mens in plaats van perceptie te hebben van hemelse dingen de geestelijke dingen leerde door middel van het verstaan van de overeenstemmingen. Zo gingen bepaalde dingen de dingen over God en de Hemel uitbeelden. Hieruit begrijpen we hoe de uitwendige eredienst zich ontwikkelde. De mensen hielden hun erediensten in heilige wouden en bouwden stenen altaren hetgeen eraan moest herinneren wat ermee in de Hemel aangeduid werd. Op die manier ontwikkelde zich in hen hun geloof en waren zij in gemeenschap met God, hoewel niet op dezelfde wijze als vroeger, dat wil zeggen, niet direct. Deze Kerk in de mensheid kwam echter tot een einde, net als de vorige, en haar uitwendige eredienst zonder inwendige maakte een einde aan haar liefde voor God. Haar geloof was een geloof gescheiden van de naastenliefde geworden. Hoe kon die zondeval van de mensheid gebeuren?

De oorsprong ervan was de zelfliefde. Ik herinner u eraan dat de mens, aangezien hij dat begeerde, een proprium of eigene gegeven was. In die begeerte naar een eigen ‘zelf’ traden zowel het goede als het boze, en het ware als het valse binnen. Bijvoorbeeld, de trots op het eigen inzicht en op geleerdheid maakten dat de mens de dingen van de Hemelen, die de dingen van de eredienst uitbeeldden, vergat. Hij ging zijn zelf meer liefhebben dan God. De leden van de Oude Kerk weken steeds meer af van wat hun voorouders geleerd was, de overeenstemmingen tussen de dingen van de Hemel met die van de aarde. Op die manier kwam er een einde aan het inwendig verstaan van de mens van de Oude Kerk en kregen de uitwendige dingen de voorrang bij hem. Zijn inwendige eredienst kwam tot een einde en ging verloren. De mensheid werd afgodisch en ging de dingen zelf vereren. De Hof die de hemelse mens als het ware zelf geplant had en die hem onderrichtte wat goed en waar was, was overwoekerd geworden door onkruid, dat wil zeggen, door boosheden en valsheden.

Noach, de geestelijke mens plantte een wijngaard (Genesis 9: 20). De vruchten die ze voortbracht, waren het goede dat hij van de Heer ontving. Van druiven wordt wijn gemaakt, van de werken der naastenliefde komen de waarheden des geloofs. Op die wijze groeide de leer der naastenliefde. Dit veranderde echter mettertijd. De geest van de mens werd als het ware dronken van alle nieuwe kennis die hij vergaard had en de inwendige inspraak die hem eerst geleid had, hoorde hij niet langer. Maar hij had de vrijheid om te kiezen tussen het goede en het boze. Hij had het vermogen te verstaan wat waar was, maar zijn begeerte oftewel zijn eigen liefde maakte dat hij zijn boze zelf koos, net als de hemelse mens had gedaan.

 

Deel 3

Dit was het einde van de Geestelijke Kerk. Het verlies van de geestelijke kennis van de mens is uitgebeeld in het verhaal over de Toren van Babel. De geestelijke mens, die de overeenstemmingen had geleerd, vereerde God niet meer en had de naaste niet meer lief, maar wilde eigenmachtig worden. Hij begon zelfs te denken dat hij als God geworden was. Wij zien dit in het verstaan van die mens. Uit zijn natuurlijke kennis dacht hij dat hij heerschappij had over alles. Hij bouwde dus een toren, een stad als het ware. Hij maakte zijn eigen leer in plaats van de leer van de Heer te gehoorzamen. Het gevolg was verwarring en verstrooiing naar alle kanten. Hij en zijn metgezellen begonnen met elkaar te redetwisten en onenigheid te maken. Hun eredienst werd een eredienst van afgoden, offeranden en plengoffers, zonder enige inwendige betekenis. Aan zijn kennis van God en de Hemel was een einde gekomen.

Het Woord dat zij van God ontvangen hadden, ging verloren. De kennis van de overeenstemmingen ging verloren. In de geschiedenis der oudheid vinden we niets over deze dingen. Wel wordt wat niet door de oudheidkunde kan bevestigd worden, door het Oude Testament bevestigd. Daarin wordt het natuurhistorisch leven van de mens die toen leefden, onderbouwt. Bijvoorbeeld, de mens Abram, die later Abraham genoemd werd, heeft werkelijk bestaan. Hij was een afstammeling van het Hebreeuwse geslacht en van de Oude Kerk. De in Genesis vermelde namen van afstammelingen van Adam en Eva tot aan Heber toe betreffen geen mensen die werkelijk geleefd hebben. In feite ware de geschiedenissen van de hemelse mensen verhalen die niet op de natuurhistorische werkelijkheid berusten. Het Woord van God vertelt ons over Hem, over de Hemel en over de relaties van de mensen met God en de Hemel. Deze eerste Bijbelse verhalen zijn echter geen waar gebeurde geschiedenissen in de letterlijke zin van het woord, net zoals de gelijkenissen geen letterlijk ware verhalen zijn. Desniettemin zijn ze op geestelijke wijze volkomen waar.

De Oude Kerk had een Woord dat de mens onderwees over God en Zijn liefde, en hem naar God toe leidde. Bewijs hiervan kunnen we vinden in de Boeken van Mozes, waar hij gewag maakt van het Boek ‘De Oorlogen van Jehovah’ en ‘de Boeken der Profetische Gezegden’. De mensen van de Oude Kerk konden alleen maar in de naastenliefde komen door middel van het ware des geloofs. En zo konden zij van gedachten wisselen of iets waar was of niet. Zij verloren de kennis der overeenstemmingen en wisten niet meer wat de dingen op aarde uitbeeldden of betekenden. Het inwendig verstaan van het ware, dat voor de mens open geweest was, werd toen steeds meer gesloten, net als het binnenst verstaan voor de hemelse mens gesloten was.

Het einde van deze Kerk zien we in het verhaal over de afstammelingen van Abraham die vochten om de bronnen die hij gegraven had. Hier kunnen wij een voorbeeld zien van de leer dat het Woord een inwendige betekenis heeft, dat het alleen leert over de Heer, de Hemel en de relatie van de mens met de Heer en de Hemel. Want hier betekent een ‘bron’ het Woord van de Oude Kerk, net zoals we uit het Nieuwe Testament hebben geleerd dat ‘water’ het ware, het Woord, betekent. Getuigenissen van de ‘overblijfselen’ bij de geestelijke mens worden beschreven in het verhaal over Izaäk, die terugkeerde om de ‘waterbronnen’ die Abraham, zijn vader, gegraven had, opnieuw te graven, opdat hij de oude waarheden die verloren gegaan waren, weer zou leren.

Laten we, vóor we gaan spreken over de natuurlijke staat van de mensheid en haar ontwikkeling, samenvatten waarover wij gesproken hebben. De hemelse staat van de mensheid is de staat van haar zuigelingschap en kinderjaren. Zij is dan in een staat van kinderlijke onschuld en afhankelijkheid van God. De mens wist toen onmiddellijk wat goed en waar was. De geestelijke staat van de mensheid was haar staat van de jongelingschap. In die staat leerde zij wat goed en waar was en wat boos en vals volgens haar eigen inzicht. De mens had de vrije keuze tussen goed en kwaad, maar vanwege het feit dat de zelfliefde toen bij hem overheerste, was hij steeds meer geneigd voor zichzelf te kiezen, dus voor zijn eigen inzicht. Hieruit blijkt dat de boosheden van de mens erfelijk waren. Toen kwam de mensheid in haar volgende staat van ontwikkeling, de natuurlijke.

 De Natuurlijke Staat. De mensheid viel als het ware uit haar geestelijke staat, dat wil zeggen, uit het geestelijk willen en denken in het natuurlijk willen en denken, dus in de natuurlijke graad van het leven, in welke graad het geestelijke haar onbekend is. U vraagt zich misschien af waarom de mensheid bij de voortschrijding in haar geestelijke ontwikkeling moest afdalen tot de natuurlijke staat. We zeiden al dat de hemelse mens en de geestelijke mens, net als u en ik, een natuurlijk lichaam hadden. In de door Swedenborg geschreven Boeken zien we de staten van de mensheid vaak beschreven als: de hemelse mens, de geestelijke mens en de natuurlijke mens. In werkelijkheid betreft het éen mens en worden de staten beschreven waar die mens doorheen moet gaan bij zijn ontwikkeling naar zijn uiteindelijke staat waarin hij met God en de Hemel verbonden zal leven. Wat schijnt te gebeuren is dat de mens zich van God verwijdert, maar in zijn schijnbare neergang kunnen we zijn ware geestelijke ontwikkeling zien. Het is de voorbereiding van de mens op de Komst van de Heer om hem te redden van de eeuwige dood, dat wil zeggen van een leven in de hel. In iedere staat moeten boosheden verwijderd worden: eerst uit zijn hemelse, dan uit zijn geestelijke en nu uit zijn natuurlijke graad.

God heeft de mensheid de vrijheid van keuze ten aanzien van natuurlijke en geestelijke dingen gegeven. We lezen in Gods Woord dat Zijn waarheden door de mens verworpen werden. Zo verloor hij het weten der overeenstemmingen, en verviel hij tot een eredienst van afgoden en van het doen van offeranden. Deze natuurlijke staat begint bij Abram, die een Hebreeuw en een afgodendienaar was, maar die een onbekende God, Jehovah genaamd, ging vereren.

Het voornaamste verschil tussen de geestelijke en de natuurlijke mens is dat de waarheden die de natuurlijke mens leert, geen echte waarheden zijn. In die staat wist de mens eenvoudigweg niet wat de dingen op aarde betekenden, want die kennis was voor hem verborgen. U vraagt zich misschien af hoe een mens dan tot het ware dat God wil dat hij weet, kan komen opdat hij dienovereenkomstig leeft. In de eerste plaats moest de natuurlijke mens in zijn geestelijke ontwikkeling wat goed is leren onderscheiden van wat boos of vals is. Zo moest hij leren weten hoe met anderen samen te leven. Hij moest weten dat er een zekere orde, een zekere zedelijke en burgerlijke orde in zijn leven moest zijn. De mens had de staat bereikt dat hij het geestelijk leven niet langer kon opnemen, behalve door middel van zichzelf. Hij was niet langer in de Tegenwoordigheid van God, noch op hemelse noch op geestelijke wijze.

De natuurlijke geschiedenissen die in het Woord van God verteld worden, zijn ten aanzien van hun geestelijke betekenis opgetekend door E. Swedenborg. We lezen daarin de ontwikkeling van de hemelse en van de geestelijke mens. In de natuurlijke mens is God bewust tegenwoordig in het natuurlijke verstaan van het Woord van de mens door zijn gehoorzaamheid aan de natuurlijke wetten. De geschiedenis heeft ons geleerd dat de mens uit een aangeboren neiging de een of andere godheid vereert. Zo leidt God de natuurlijke mens bij zijn geestelijke ontwikkeling. En zo kan de mens van de Natuurlijke Kerk éen God aanbidden. Hij beseft dat hij door de gehoorzaamheid aan die wetten – de Geboden – voorspoedig zal zijn.

De mens moest overreed worden God te volgen. Die overreding geschiedde voornamelijk door middel van wonderen. Als hij de Geboden gehoorzaamde, ging het hem goed. Er gebeurden wonderbaarlijke dingen in zijn leven, zoals levensbehoud, maar als hij ongehoorzaam was en zich van de Wet afkeerde, moest hij daarvoor boeten. Althans zo ervoer hij het.

In de louter natuurlijke graad van het leven kan een mens de Tegenwoordigheid van God bij hem niet gewaarworden. Hij meent dat de schepping alleen maar natuurlijk en wereldlijk is en uit stoffelijke materies bestaat. Het is hem niet mogelijk te denken dat de schepping ook hemels en geestelijk is. De mens weet niet of erkent niet dat hij zowel een geestelijk als een natuurlijk wezen is. Aangezien dit toch zo is, vereist iedere ontwikkeling van de mens dat hij zich ook op geestelijke wijze ontwikkelt. Er is zowel een geestelijk als een natuurlijk denken, met andere woorden, alle natuurlijke ideeën, alle natuurlijke gedachten vloeien in de natuurlijke graad van de mens in uit de geestelijke wereld vanuit God. De liefde en wijsheid van God geven de mens voortdurend kracht en houden hem in stand. En als die liefde en wijsheid door de mens verworpen worden of misbruikt worden, zoals heel dikwijls het geval is, lijkt het de mens toe dat God niet bestaat.

De staat die de mensheid toen had bereikt, was dat hij alleen maar in wonderen een bewijs van het Goddelijk Wezen zag. Als zich in iemands geestelijke mens een geweten heeft ontwikkeld zal dat het proces van de wederverwekking van zijn natuurlijke mens beïnvloeden en zodoende zijn natuurlijke mens leiden door middel van zijn geestelijke mens net zoals de perceptie de hemelse mens leidde. De mens van deze Kerk wist niet langer wat de dingen op aarde uitbeeldden en mettertijd was de Kerk niet langer een uitbeeldende Kerk. Maar opdat de geestelijke ontwikkeling van de mens kon voortschrijden moest hij geleid worden. Dit geschiedde toen door middel van een hem gegeven geweten, waardoor de Heilige Dingen – Waarheden en Goedheden en de aandoeningen ervan – bij hem konden zijn en konden getuigen van de Tegenwoordigheid van God. Wat was het verschil tussen Israël en alle andere naties die toen bestonden? Hadden die geen wetten die gehoorzaamd moesten worden, teneinde te voorkomen dat er in hun land chaos zou ontstaan met als gevolg de ondergang? Hadden die geen zedelijke en burgerlijke wetten? Ze hadden die wel; het waren dan ook geen nieuwe wetten voor de Israëlieten. Maar het nieuwe ervan was dat de Israëlieten geloofden dat het Goddelijke Wetten waren. Het waren dus zowel hemelse en geestelijke als natuurlijke wetten. Op die manier kon God voortgaan de mens geestelijk te ontwikkelen en hem naar een waarlijk geestelijk leven te leiden. Wat we hieruit moeten verstaan is dat de mensheid werd voorbereid om de Tegenwoordigheid van God in het Vlees, dat wil zeggen, in de Menselijke Vorm, te aanvaarden.

Totdat God op aarde kwam kon de mens Hem alleen maar in verschijningsvormen zien, zoals in de gedaante van een Engel of zoals Hij aan Mozes verscheen in de brandende braambos of op andere manieren. Deze verschijningen werden gezien als de Tegenwoordigheid van God bij de mens. God zei immers tot Mozes dat Hij de God van Abraham, Izaäk en Jacob was. De Israëlieten gingen een onbekende God vereren en de natuurlijke mens werd voorbereid op Gods zichtbare Tegenwoordigheid.

De natuurlijke mens is de gevangene van boosheden en valsheden. God had een verbond gemaakt met de mens, waarin hij bekend was met het goede der naastenliefde en het ware des geloofs. De mens had zich van Hem afgekeerd en leefde in een louter natuurlijke staat, zodat hij de Tegenwoordigheid van God niet gewaar werd. Want het leven van de mens was een boos en vals leven geworden. Toch riep God de mens, vanwege Zijn verbond met hem, uit zijn zondige staat. In de natuurhistorische zin deed Hij dat door de Israëlieten Egypte uit te leiden en naar het land Kanaän te brengen, het land dat Hij aan Abraham en zijn nakomelingen gegeven had. Die nakomelingen werden de Natuurlijke of Israëlitische Kerk. In dat land leefden andere naties, waarmede Israël in gevecht kwam en die de Israëlieten moesten verslaan, teneinde in vrede te kunnen leven. In de inwendige of geestelijke betekenis van dit verhaal is er echter sprake van geestelijke worstelingen en van de bevrijding van de boosheden en valsheden die zich in het hart en de geest van de natuurlijke mens genesteld hebben. Ik herinner u eraan dat het gemoed van de mens gezien werd als een Hof waarin voedsel voor het lichaam en schoonheid voor de ogen was. Er is echter een nog innerlijker reden. Wij zien hier dat God de mens als het ware terugleidt naar die geestelijke staat waarin Hij de wil en het verstand regeert, de staat waarin de mens de echte waarheden weet en waarin hij God in waarheid en liefde aanbidt.

We weten uit de geschiedenis dat de Israëlieten het land Kanaän nooit volledig veroverden. Hun Kerk werd ook nooit een echte uitbeeldende Kerk zoals de Geestelijke Kerk geweest was. Het ware leidde de mens echter tot de staat van het niet alleen leven overeenkomstig de Geboden, maar ook tot het vereren van éen God.

 

Deel 4

We beginnen een patroon te zien, er verschijnt een plan. Eerst werd de mens, in de staat van de Hemelse Kerk, als het ware in een Hof of paradijs geplaatst, waarin goedheden en waarheden zorgden voor zijn hemels en geestelijk voedsel. In de volgende, de geestelijke staat, plantte de geestelijke mens als het ware een wijngaard waardoor hij de geestelijke waarheden des Hemels leerde en de kennis der overeenstemmingen kreeg. In de derde staat wordt de geestelijke ontwikkeling van de mens gezien in de Tien Geboden waaruit mettertijd het door Mozes en de Profeten geschreven Oude Testament ontstond. In iedere staat voorziet God de mens van alles wat hij in die staat nodig heeft. In de staat van de hemelse mens was er directe verlichting vanuit God. In de staat van de geestelijke mens werden hem de overeenstemmingen tussen de dingen van de Hemel en die van de aarde onthuld. Zo kon hij het geestelijke leren door middel van zijn natuurlijk verstaan. In de natuurlijke staat kon de mens niet langer verlicht worden, kon hij de geestelijke zin van het Woord niet langer zien en kon hij ook niet geloven dat er een inwendige zin in was. Toen werd de natuurlijke mens door het Woord van God onderricht en geleid. Hij had de vrijheid van keuze, zowel ten aanzien van natuurlijke als van geestelijke dingen.

De mensheid had als het ware de staat van de volwassenheid bereikt. Zij leefde niet langer in kinderlijke onschuld. Zij was ook niet langer een jongeling die het onderscheid leerde tussen goed en kwaad. Maar ze was nog niet volwassen en derhalve niet voor zich verantwoordelijk. Nu had ze de staat van een volwassene bereikt en was ze daarmede verantwoordelijk voor haar daden. Als zodanig kon zij een zedelijk en burgerlijk wezen zijn dat bijdroeg aan het welzijn van de maatschappij in het algemeen en de naasten in het bijzonder. Als een mens overeenkomstig de Geboden leeft, omdat ze van God zijn, bereidt hij zichzelf voor om het geestelijk goede en ware op te nemen. Dat wordt gezien als zijn voorbereiding op de Komst van de Heer op aarde, dat wil zeggen, de bewustwording van de Heer in zijn natuurlijk gemoed.

Net als de twee eerdere Kerken eindigde deze Kerk. In deze geschiedenis zien we dat gebeuren door de geboorte en het leven van Jezus Christus op aarde. Spoedig volgde daarop de val van Jeruzalem, de stad welke die Kerk uitbeeldde. Desondanks waren er bij het einde ervan overblijfselen, die in de mensheid als het ware naar boven kwamen in een nieuwe staat waarin haar geestelijke ontwikkeling zich voort kon zetten. De Christelijke Kerk werd gesticht. Dat kunnen wij zien en verstaan in het Woord van de Heer – Het Nieuwe Testament.

De Christelijke Kerk. We komen nu tot de vierde staat van de geestelijke ontwikkeling der mensheid. Dat is de staat van de Christelijke Kerk. Er is een Goddelijke Orde in de voortschrijding van de mensheid naar de verbinding met God. U zou kunnen zeggen dat de mensheid toen als het ware de staat van de ouderdom aan het binnengaan was. De overblijfselen van het goede en ware in haar bereidden haar voor op de opneming van de Wederkomst van God op aarde in de Menselijke Vorm. Ook nu moest de mensheid kiezen óf voor God en Zijn liefde en wijsheid óf voor zichzelf. En zij moest die keuze maken door middel van de natuurlijke kennis die zij over God verkreeg.

God was Zelf op aarde gekomen om de mensheid te leren en te leiden. De staat waarin zij gekomen was kan als volgt beschouwd worden. 1. De mensheid moest toen als uit zichzelf leren en handelen. 2. Zij was niet langer in de schijnbare staat van een onschuldig kind en ook niet in die van een jongeling die alles over het leven wil weten. 3. Zij was verantwoordelijk voor haar levenswijze geworden. De mensheid had de staat bereikt van de redelijkheid en van de wetenschap dat zij niet uit zichzelf leefde, maar vanuit de Heer die binnenin haar is en dat zij niet uit zichzelf goed was, maar dat zij het goede der liefde vanuit de Heer opnam en het goede der naastenliefde deelachtig werd door uit liefde jegens de naaste te handelen. In deze fase van de geestelijke ontwikkeling van de mensheid ontstaat het inzicht dat de mens niet door zijn eigen kracht en vermogen leeft, maar door de kracht en het vermogen van de Heer. Maar zij leert nog steeds door middel van het opgenomen natuurlijk verstaan van het Woord des Heren en op die wijze wordt zij levend gemaakt.

In deze staat van de geestelijke ontwikkeling van de mensheid moet het ons duidelijk worden waarom de Heer op aarde kwam. De mens wil oftewel begeert van nature zijn leven zelf te regeren. Het gevolg is dat, tenzij God de boosheden in het leven van de mens overwint, hij de geestelijke dood sterft. Daarom nam God het menselijk natuurlijke aan, zodat het boze van de hellen Hem kon aanvallen, net als het alle mensen voortdurend aanvalt. Door dat natuurlijke aan te nemen kon de Heer door middel van zintuigen tot geestelijk leven gebracht worden. Zodoende kan hij door de Heer verlicht worden, als hij volgens de van Hem geleerde waarheden handelt. Want als de mens de leringen van de Heer in zijn geheugen opneemt, ze van ganser harte erkent en er uit liefde voor de Heer vanuit de Heer naar leeft, zal de Heer binnenin hem in zijn wil en verstand leven, ofschoon de mens zich daar dikwijls niet van bewust is.

Het goede in die mens was een geestelijk natuurlijk goede dat zijn oorsprong vond in het oprechte verlangen de Geboden Gods – de Onderrichtingen te gehoorzamen. U zou kunnen zeggen dat dat de Hof was binnenin de Christenen waarin waarheden en goedheden konden groeien en vruchten van naastenliefde konden voortbrengen. De bijzondere staat van de mensheid waarover wij zo-even spraken, is die van de Primitieve of Apostolische Kerk. Want in het ware geloof aanvaardt de mens de Heer Jezus Christus als God.

In deze vierde staat, de staat waarin de Heer op aarde gekomen was, werden bepaalde mannen geïnspireerd tot het schrijven van de Boeken van het Nieuwe Testament. Maar net als na de geboorte van Kaïn en Abel, werd de leer van deze eerste Christelijke Kerk verdeeld. De naastenliefde en het geloof die tezamen waren in het gemoed van de eerste Christenen, werden in de mensen verdeeld, zoals uit de geschiedenis van de Primitieve of Apostolische Kerk blijkt. Zij had in het vollere licht van het verstaan van het ware kunnen komen en een geestelijke leer kunnen ontwikkelen. Ze had de waarheden des geloofs; ze had de Heer Zelf en kon in Hem geloven en Hem volgen. In deze vroege Kerk was er liefde tot de Heer en naastenliefde jegens de naaste. Haar inwendige eredienst was dezelfde als die van de geestelijke mens. In plaats van offeranden kwamen er sacramenten, welke de inleiding van de mens in de vroege Christelijke Kerk op aarde en in de Hemel was.

Haar leer was dat het Menselijke van de Heer Goddelijk was. Dat wordt bevestigd in de Apostolische Geloofsbelijdenis. In de Geestelijke Kerk werd de mens verlicht door middel van het verstaan van de overeenstemmingen. In de eerste Christelijke Kerk werd de mensen het verstaan van het goede en ware gegeven door middel van de liefde of de naastenliefde. In de Geestelijke Kerk werden de overeenstemmingen die in het Woord staan, onderwezen. In de eerste Christelijke Kerk werden deze, ofschoon haar een geschreven Woord – het Nieuwe Testament – was gegeven, niet onderricht. Maar net als bij de mens van de Oude Kerk, bij wie de kennis van de overeenstemmingen verloren ging, ging bij de mensen van de eerste Christelijke Kerk de eerste liefde voor de Heer verloren en vervielen zij in dwalingen.

De geschiedenis is ons weer van dienst, want tot de vierde eeuw vereerden de leden van de eerste Christelijke Kerk de Heer Jezus Christus en de Vader in Hem tezamen als de ene en enige God. Toen kroop door de Nicaenische geloofsbelijdenis de leer van de aanbidding van de Heer in drie Goddelijke Personen, van wie ieder God genoemd werd, de leer van de Kerk in. Aldus kwam de Kerk weer in duisternis en werd de Goddelijkheid van de Heer Jezus Christus als de ene en enige God geloochend.

De staat van deze mens, die natuurlijk en zintuiglijk was, was daardoor een van God gescheiden staat, net als alle vroegere staten. Het verstaan van deze mens van godsdienstige waarheden berustte geheel op zijn eigen redeneringen. En net als in de geschiedenis van Kaïn die Abel doodde, rees in hem het afgescheiden geloof op dat de naastenliefde vernietigde, omdat het geloof-alleen in hem regeerde. Zo werd de mens alleen een zogenaamde Christen. De mens erkende niet dat in de Heer Jezus Christus het Goddelijke was verenigd vanuit hetwelk nu de Geest der Waarheid, de Heilige Geest voortgaat. Door te zeggen dat zijn geloof-alleen hem behoudt en de werken der naastenliefde daartoe niets bijdragen, beweert de mens feitelijk dat hij in geestelijke zaken zelf geen wil heeft en dus geen vrijheid van keuze. Hij kan derhalve de hem van God gegeven liefde niet als uit zichzelf beantwoorden, en er is geen verbinding tussen God en hem.

Wij zagen de middelen ter wederverwekking van de mens in alle vroegere staten in zijn opneming van het goede en ware van de Heer, dat wil zeggen, dat hij op de juiste wijze geloofde en goed leefde. Met andere woorden dat hij leefde naar de Geboden van de Heer en de naaste liefhad. In de vierde staat van zijn geestelijke ontwikkeling begon de mens de liefde tot de Heer en jegens de naaste als de wezenlijke dingen te verwerpen, terwijl hij meende dat het geloof-alleen van wezenlijk belang was voor zijn verlossing. Daardoor kwam ook deze mens ten val, zoals we in de Evangeliën en in het Boek de Openbaring kunnen lezen. Maar net als bij de vroegere staten van de Kerken waren er in de mensheid overblijfselen en uit deze werd een Nieuwe Christelijke Kerk gesticht.

Maar de hedendaagse mens ziet deze waarheid als een rampzalige gebeurtenis die te eniger tijd de wereld zal overkomen. Dan zullen alle Christenen, meent men, op wonderbaarlijke wijze worden gered door hun geloof in de terugkeer van de Heer op aarde in persoon. Voor we deze staat van de geestelijke ontwikkeling der mensheid achter ons laten, is het van belang te verstaan dat de Heer niet alleen op aarde gekomen is om verheerlijkt te worden nadat Hij aan het kruis gestorven was, maar dat Hij ook de gruwelijkste verzoekingen heeft ondergaan. Door Zijn strijd tegen de boosheden en Zijn overwinning daarop werd Hij het Goddelijk Menselijke. Daardoor hebben de boosheden in de mens geen macht meer als de geestelijke waarheden door hem opgenomen worden. De aangeboren natuurlijke aard van de mens kan tot onderwerping gebracht worden en hij kan een geestelijk natuurlijke aard ontvangen waarin de Heer leeft en regeert. Aldus begint de mens een nieuw geestelijk leven.

 

Deel 5

De Kroon van alle Kerken Des Heren Nieuwe Kerk. We hebben de vijfde en laatste staat van de geestelijke ontwikkeling van de mensheid bereikt. Zij is nu met de Heer verbonden. In het Derde Testament, dat door Swedenborg geschreven is, wordt ze de staat van de Kroon van alle Kerken genoemd. Ik herinner u eraan dat onder de Kerk de staat wordt verstaan waarin God binnenin de mens woont en gemeenschap met hem heeft. Dan woont Hij in zijn ziel, binnenin zijn hemelse en geestelijke graad oftewel binnenin zijn inwendig gemoed van waaruit het Goddelijk Ware zijn geestelijk-natuurlijk gemoed invloeit. In deze nieuwe staat kan de mens de liefde van de Heer beantwoorden.

Laten we de voortgang van de geestelijke ontwikkeling van de mensheid als een kringloop van het leven beschouwen, te vergelijken met die van ieder mens: zijn ontvangenis, geboorte, het opgroeien van hem tot een jongeling, een volwassene en een grijsaard, en ten slotte zijn dood. Maar, net als bij alle cyclussen in deze natuurlijke wereld, kan het leven als het ware voortgezet worden in een nieuw orgaan, dat uit het eerdere ontstaat. Zo leeft het orgaan op aarde voort door opeenvolgende ontvangenissen en geboorten. De mens is echter niet alleen een natuurlijk, maar ook een geestelijk wezen. En, zoals we aangetoond hebben is het leven vanuit God en van God. Het lichaam is dus als het ware een vat waarin zich de geest bevindt. Op die manier kan de wederverwekte mens als het ware uit zijn goede zelf leven.

We hebben aangetoond dat er overblijfselen of restanten in de mens zijn van waaruit zijn geestelijk leven voortgang kan vinden. De mens is geschapen met een ziel en een gemoed dat bestaat uit een wil en een verstand. Die beide zijn geestelijke wezenlijkheden en niet slechts natuurlijke. Hierin kan men de ware cyclus van het leven zien. Daarin is de mens met God verbonden. God is niet slechts bij de mens tegenwoordig in uitbeeldingen, maar Hij is in zijn hart en ziel.

Welnu, de laatste staat van de ontwikkeling van de mensheid is de staat dat de liefde en wijsheid van God, Zijn goede en ware, in de individuele mens, die als het ware een opnemende of vat is, invloeit en hem begiftigt met een nieuwe wil en een nieuw verstand. Daardoor wordt hij een geestelijk mens en als het ware wederom geboren. In die staat wordt die mens geestelijk, dat wil zeggen, leeft hij vanuit God die niet alleen in zijn allerbinnenste meer is, maar ook in zijn uitwendiger graden. De geestelijke kringloop van het leven, waar de Engelmens voordurend doorheen gaat, is nieuwe waarheden te weten, te verstaan en te willen, te schuwen wat boos en vals is en te doen wat goed en waar is. Op die manier wordt de mens steeds meer nieuw gemaakt. Dan ziet de mens in dat er volgens het Boek de Openbaring aan het einde van iedere kringloop van het leven een oordeel plaatsvindt, wat het einde betekent van weer een deel van zijn oude zelf en een verdere ontwikkeling van het nieuwe zelf dat van de Heer in hem is.

We zijn deze lezing begonnen met vast te stellen dat men door de geestelijk-historische zin de geestelijke ontwikkeling van de mensheid kan gaan verstaan. Die geestelijke zin, zeiden we, is noch in het Oude Testament noch in het Nieuwe Testament onthuld. Zij bleef daarin verborgen en kon niet geopenbaard worden. We hebben voorts gezegd dat een verstaan van de letterlijke of natuurlijke zin van het Woord, slechts het verstaan is van verschijningsvormen van het ware en niet van het echte ware zelf, dat onbekend blijft. We hebben erop gewezen dat de oorzaak hiervan is dat de onwederverwekte mens uit zijn (helse) zelf redeneert en geen redelijke vanuit de Heer heeft. Wat wij hier dus zeggen heeft betrekking op het valse en op het echte redelijke van een mens. U herinnert zich dat het de geestelijke mens was die opnam wat de hemelse mens aan wijsheid verzameld had en dat de geestelijke mens daarmede zijn geestelijke verstaan ontwikkelde en dat hij dit deed door middel van het weten van de overeenstemmingen. Maar dat ware ging verloren.

In deze laatste staat neemt de mens die wederverwekt kan worden, deze kennis der overeenstemmingen weer uit de Hemel op en zodoende kan hij vanuit God geestelijke waarheden leren. Dan ontvangt hij een nieuw redelijke. De leer die deze mens bevestigt, is niet gebaseerd op zijn eigen natuurlijke wil en natuurlijk verstand. Deze leer is geestelijk vanuit een hemelse oorsprong; zij is vanuit de Heer en is de leer der naastenliefde in hem. Daaruit is een nieuw geloof dat een nieuwe wil en een nieuw verstand in hem vormt.

Als in het Woord over het oordeel wordt gesproken en wat daar gezegd wordt louter letterlijk wordt opgevat, schijnt het alsof er een gevecht in de natuurlijke wereld tussen goede en slechte mensen wordt beschreven. Maar in de inwendige zin gaat het over de worstelingen tussen het valse en het ware, en tussen het boze en het goede. Het is een geestelijke strijd die in de geestelijke wereld plaatsvindt. In de natuurlijke zin lijkt het alsof een Wederkomst van de Heer Jezus Christus in Persoon om die strijd aan te voeren beschreven wordt. De geestelijke zin leert ons echter dat Hij het in de mens met het Ware verbonden Goede is, in diens wil en verstand – in zijn hart en ziel. Want de Heer leidt hem zodoende om de boosheden en valsheden die hem beheersen en hem gevangen houden, te overwinnen. Die boosheden hebben de mens in verzoeking gebracht, net zoals ze de Heer – maar in oneindig ernstiger mate – Zijn gehele leven op aarde in verzoeking brachten. Wat in de laatste staat van de wederverwekking van een mens gebeurt, is dat hij/zij een geestelijk mens wordt, die vanuit de Heer een nieuwe wil en een nieuw verstand ontvangt.

Wanneer en waar vond dit nieuwe begin van een nieuwe Geestelijke Kerk in de mensheid plaats? Waar staat het geschreven dat zij die waarlijk van de Nieuwe Kerk zijn echte leringen zullen hebben? Theologen en wetenschappelijke Bijbelkenners leren dat de waarheid omtrent de Wederkomst van de Heer verscholen ligt in de profetieën. Er zijn vele pogingen gedaan om een verklaring te geven van wat de in die profetieën bezigde taal betekent. Men heeft dat gedaan door middel van het letterlijk of natuurlijk verstaan van de Bijbel. We hebben aangetoond dat de natuurlijke cyclus van het leven voortgang vindt in onze kinderen. Als een mens echter tot het op geestelijke wijze verstaan van het Woord komt, worden zijn wil en verstand vernieuwd in zijn binnenste en dan is er de ware verbinding van hem met God en de Hemel. Dat verstand komt onmiddellijk vanuit God. Het is Zijn Komst in het hart en de ziel van de mens, en een teken dat er in hem een Nieuwe Kerk wordt opgericht. Dit is de Wederkomst van de Heer. Zij is zichtbaar in een nieuwe Openbaring, een nieuw Woord. De Heer komt in een mens in zijn nieuwe wil en zijn nieuwe verstand naarmate hij/zij als uit zichzelf zich het goede en ware van de Heer uit Zijn Woord toeëigent doordat hij de geestelijke goedheden en waarheden ziet en gehoorzaamt. Het is derhalve in het nieuwe Goddelijk Woord dat de Heer in het bijzonder in het gemoed van de mens wederkomt. Door middel van dit nieuwe Woord kunnen de mens de overeenstemmingen tussen de dingen van de Hemel en die van de aarde onderwezen worden, tussen de geestelijke en natuurlijke staat.

Door dit nieuwe Woord kan de mens de geestelijke zin van de drie Testamenten, het Oude, het Nieuwe en het Latijnse Testament gaan verstaan. Als dat verstaan uit de liefde tot de Heer en de naastenliefde is, verkrijgt de mens nieuwe geestelijke kennis, omdat hij het ware liefheeft en het goede doet, aangezien het goed en waar is. Dan is het leven van de Heer binnenin hem. Dan gaat de mens werkelijk het eeuwige leven binnen en heeft de geestelijke dood geen greep meer op hem. Er zijn drie dingen die deze Nieuwe Kerk in de mens vormen. Het eerste is de liefde tot de Heer, het tweede is de wijsheid vanuit de Heer en het derde is het nut ervan door middel van het inwendig verstaan. Het eerste is het hemelse in het natuurlijke van de wederverwekte mens die in de natuurlijke graad leeft. Het tweede is overeenkomstig het verstand van die mens, dat geestelijk is. Dat maakt de mens wijs en daaruit weet hij de geestelijke waarheden. En het derde is overeenkomstig zijn handelingen uit zijn liefde tot God en zijn verstaan van God vanuit God, hetwelk hemels is.

Die hoedanigheden worden onthuld in de natuurlijke graad van een mens als hij geestelijke liefde heeft, dat wil zeggen, liefde jegens de naaste of naastenliefde. De ontwikkeling is in de aanvang door middel van de Goddelijke Voorzienigheid, vervolgens door middel van de liefde voor de naaste of de naastenliefde, dan door middel van de gehoorzaamheid van die mens, door middel van het Woord dat hij leest of hoort en door het nut dat hij daarvan heeft, waarin de macht van de Heer in die mens is. Dientengevolge ontwikkelt zich het geestelijk leven van die mens, zodat hij in verzoekingen als uit zichzelf overwint. In feite is het het Leven van de Heer dat binnen in hem werkt om die mens met Hem te verbinden.

Ten slotte wordt door de Heer de Nieuwe Kerk in het nieuwe verstand en de nieuwe wil van die mens gesticht. De waarheden die nu voor hem onthuld worden, staan in de religieuze Geschriften van Emanuel Swedenborg, die door God geïnspireerd werd om ze op te schrijven. De mens die werkelijk tot de Nieuwe Kerk behoort, erkent en gelooft dat het Woord een inwendige – geestelijke – betekenis heeft welke de Hemel en de hemelse en geestelijke dingen verbindt met de uitwendige, natuurlijke dingen van de wederverwekte mens. De mens kan leren dat er een inwendige zin is die overeenstemt met zijn natuurlijk verstaan van de letterlijke zin van het Woord. Zo wordt het ware in de geest van de mens gevormd en geboren, en groeit hij als een geestelijk wezen. Dit vindt zijn oorsprong in de erkentenissen van het ware, dat wil zeggen, in de opneming ervan in de gedachten van de mens, die zichtbaar worden in zijn liefde. Dat is de vernieuwing van zijn geloof. De stichting van de Nieuwe Kerk in de mens is in de Komst van de Heer in waarheid en leer, want de Heer is de Leer Zelf. Dat is de verbinding van de Heer met de mens en van de mens met de Heer. Het is de ontwikkeling van de geestelijke mens in hem waardoor hij in de Hemel met de Heer leeft en op aarde met zijn geestverwanten.

Het Einde