ÝTerug naar de zelfstudiepagina
Zelfstudie
les 3
Het onderjukken van de hellen door de
Heer en Zijn verheerlijking van Zijn Menselijke (Deel 1)
Dat de Heer in de Wereld is gekomen opdat
Hij de Hellen zou onderjukken, en het Menselijke verheerlijken; en dat het
lijden des kruises de laatste strijd is geweest, waardoor Hij ten volle de
hellen heeft overwonnen en ten volle Zijn Menselijke heeft verheerlijkt (De Leer over de Heer opschrift 3)
Het is onder de Christenen wel bekend
dat als de Heer, dat wil zeggen Jehovah, niet op de wereld gekomen was, de
mensheid voor altijd verloren zou zijn en in de hel zou eindigen. Het is ook
bekend dat de Heer door Zijn komst de dood, dat wil zeggen de hel, overwonnen
heeft, dat de dood geen macht over Hem heeft en dat hij daarom opstond uit het
graf. Hij heeft gezegevierd en is in heerlijkheid opgevaren naar de Hemel. Zijn
hele leven op aarde heeft de Heer verzoekingen doorstaan. Dit kan in het Evangelie
gezien worden toen Hij in de wildernis was en door de duivel werd benaderd,
door Zijn lijden in Gethsemane en op het kruis, en dus was het door Zijn
laatste lijden dat hij de hellen ten volle heeft overwonnen en Zijn Menselijke
heeft verheerlijkt.
We moeten begrijpen wat verzoekingen
zijn. Verzoekingen zijn eigenlijk gevechten binnenin de mens, want wie weet
niet dat verzocht worden een gevecht is tussen het goede en ware en het boze en
valse? Dikwijls denken wij dat wij iets wat we innig liefhebben zullen
verliezen. Wat dit echter eigenlijk is, is onze angst uit ongeluk, ziekten enz.
De echte verzoeking is of binnen in ons het goede over het boze heerst en het
ware over het valse. Het is of de Heer over ons heerst of de duivel en de
hellen.
Wij houden ons echter hier niet met de
verzoeking van de mens bezig maar met die van de Heer. Ziet u, de Heer had het
natuurlijk menselijke van de mensheid aangenomen. Daarom was Hij voor dezelfde
boosheden en valsheden kwetsbaar als de mens is. Als zodanig heeft Hij
gedurende Zijn gehele leven op aarde tegen de hellen gevochten en heeft hij ze
overwonnen en gezegevierd. Dit leidde tot het onderwerping van de hel en
tegelijkertijd heeft Hij Zijn Menselijke verheerlijkt. Het doeleinde was
natuurlijk om de mens van het boze, dat wil zeggen van de hel, te verlossen
want als de hel onderworpen is, kan hij niet over de mens heersen. Ieder mens
wordt bij zijn komst in de wereld en zijn vertrek door boosheden uit de hel
besmet, dat wil zeggen het leven van de mens door boosheden uit de hel wordt
overgenomen, en zo hebben ze ook met de Heer getracht te doen. Niettemin, zoals
in de tekst staat, heeft de Heer de hellen niet alleen onderworpen door
gevechten tegen deze, maar heeft Hij Zijn Menselijke verheerlijkt en is het
Menselijke Goddelijk geworden.
12. Het is bekend in de Kerk, dat de
Heer de dood heeft overwonnen, waaronder de hel wordt verstaan, en dat Hij
daarna met heerlijkheid is opgevaren in de hemel; maar nog niet is het bekend,
dat de Heer door gevechten, zijnde de verzoekingen, de dood of de hel heeft
overwonnen, en tevens door dezelve Zijn Menselijke heeft verheerlijkt, en dat
het lijden des kruises de laatste strijd of verzoeking is geweest, waardoor Hij
heeft overwonnen en verheerlijkt. Over deze dingen wordt met veel dingen
gehandeld bij de Profeten en bij David, maar niet met zoveel dingen bij de
Evangelisten; bij deze zijn de verzoekingen, welke Hij van de knapenjaren aan
uithield, in samenvatting beschreven met Zijn verzoekingen in de woestijn, en
daarna door de duivel, en de laatste verzoekingen door die dingen welke Hij
geleden heeft in Gethsemane en op het kruis. Over Zijn verzoekingen in de
woestijn, en daarna door de duivel, zie men bij Mattheus IV: 1-11. Bij Markus
I: 12,13 en bij Lukas IV: 1-13, maar onder die worden alle verstaan tot aan de
laatste toe; maar meer aangaande heeft Hij de discipelen niet onthuld, want
gezegd wordt bij Jesaja:
De afvordering heeft Hij ondergaan,
evenwel deed Hij Zijn mond niet open: zoals een lam ter slachting, en zoals een
schaap voor zijn scheerders, bleef Hij stom, en deed Zijn mond niet open (LIII:
7)
Over zijn verzoekingen in Gethsemane
zie men bij Mattheus XXVI: 36-44; bij Markus XIV: 32-42 en bij Lukas XXII
39-46.
En over de verzoekingen op het kruis
bij Mattheus XXVII:33-56, bij Markus XV 22-38; bij Lukas XXIII: 33-49 en bij
Johannes XIX: 17-37.
Verzoekingen zijn niet iets anders dan
gevechten tegen de hellen: over de verzoekingen of de gevechten des Heren, zie
men in het werkje over Nova Hierosolyma en haar Hemelse Leer, in Londen
uitgegeven, n. 201 tot 302; en over de verzoekingen in het algemeen n. 189 tot
200 aldaar.
Over het algemeen, wanneer we aan de
verheerlijking van de Heer denken, willen wij Hem bejubelen en Hem aanbidden.
Toch is het veel meer dan dat, het is de verbinding door de Heer van Zijn
Menselijke met Zijn Goddelijke. Te verheerlijken is Goddelijk te maken. Toch is
de verbinding door de Heer van Zijn Menselijke en Zijn Goddelijke veel meer dan
Zijn terugkeer uit het graf en Zijn hemelvaart naar Zijn 'Vader'. Het enige wat
we moeten doen is de reden bezien waarom Hij op aarde kwam en mens werd. Was
het niet dat tenzij Hij dat deed, de mens niet uit de hel verlost kon worden?
Het punt is: dat door geloof en naastenliefde, dat wil zeggen door de liefde en
de wijsheid van de Heer, of het goede en het ware dat nu een mens in kan gaan,
de Heer met hem verbonden is net als Hij met de Vader (verbonden is) en zij met
ons. Er is een voortdurend stroom van goddelijke goedheden en waarheden die de
mens en de engelen ingaan. Naarmate deze in het hart van de mens, dat wil
zeggen in de wil, aangenomen, geleerd en erkend worden, wordt een mens
verstandig en wijs, en aldus in het geestelijke en zelfs in het hemelse
verstaan komt en dus naarmate hij dienovereenkomstig handelt gaat het goede
zijn wil in, en de Heer regeert, niet de boosheden. Hij wordt een geestelijke
mens terwijl hij nog in deze wereld leeft.
13. Dat de Heer door het lijden des
kruises ten volle de hellen heeft overwonnen, leert Hijzelf bij Johannes: 'Nu is
het oordeel dezer wereld, nu zal de Overste dezer wereld naar buiten
uitgeworpen worden' (Johannes XII: 31).
Dit heeft de Heer gesproken toen het
lijden des kruises aanstaande was.
Waarom is er een oordeel van deze
wereld? Vanzelfsprekend begrijpt u dat de fysieke wereld of de aarde niet wordt
bedoeld, maar door de wereld wordt Satan of de duivel bedoeld, want in Johannes
XVI: 11 lezen we: De Overste dezer wereld is geoordeeld, niet de
natuurlijke wereld waarin wij leven. In Johannes XVI: 33 is het duidelijk wat
'de wereld' betekent: Jezus zeide tot de discipelen: Deze dingen heb Ik tot
u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking
hebben; maar hebt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen. En dit zien we
in Zijn lijden op het kruis waar Hij verheerlijkt werd en Hem alle macht over
Hemel en aarde gegeven werd.
Bij denzelfde:
De overste dezer wereld is geoordeeld
(Johannes XVI: 11)
Bij denzelfde: Hebt vertrouwen, Ik heb
de wereld overwonnen (Johannes XVI: 33)
En bij Lukas: Jezus zeide: Ik zag Satan
als een bliksem uit de hemel vallen (Lukas X: 18)
Onder de wereld, de overste der wereld,
de Satan en de duivel, wordt de hel verstaan.
Om ons te helpen begrijpen wat 'Satan'
en de 'duivel' in de geestelijke zin betekenen, lezen we: En de grote draak
is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satanas, (dus,
die de gehele wereld verleidt), hij is geworpen op de aarde; en zijn engelen
zijn met hem geworpen (Openbaring 12: 9). In het Woord zien we dat door
'draak' de verwoesting van de Kerk bedoeld wordt. En ik zal Jeruzalem
stellen tot steenhopen, tot een woning der draken; en de steden van Juda zal Ik
stellen tot een verwoesting (Jeremia 9: 11). Toentertijd was het in
Jeruzalem en Juda dat de Kerk van de Heer bekend was. Door 'draak' wordt
natuurlijk de duivel bedoeld. Hier is de ondergang voorspeld van degenen die
zich van de Heer afgewend hebben tot zichzelf, of van de hemel tot de wereld.
Hier ziet u dat deze 'draken', dat wil zeggen, duivels en satans genoemd worden.
Want was het niet de slang die Eva en Adam door valsheden en dus degenen die in
onwaarheden zijn, heeft weg geleid? Aldus wordt door de duivel en Satan niet
een bepaald vijandschap bedoeld maar degenen die in de hel zijn.
Onder de wereld, de overste der wereld,
de Satan en de duivel, wordt de hel verstaan. Dat de Heer door het lijden des
kruises ook ten volle Zijn Menselijke heeft verheerlijkt, leert Hij bij
Johannes: 'Nadat Judas was uitgegaan, zeide Jezus: Nu is de Zoon des mensen
verheerlijkt, en God is verheerlijkt in Hem: indien God is verheerlijkt in Hem,
zal ook God Hem in Zichzelf verheerlijken, en terstond zal Hij Hem
verheerlijken (Johannes XIII: 31,32)
Bij denzelfde:
Vader de ure is gekomen; verheerlijk Uw
Zoon, opdat ook Uw Zoon U verheerlijke (Johannes XVII: 1,5
Bij denzelfde:
Nu is Mijn ziel ontroerd.
En Hij zeide: Vader verheerlijk Uw
Naam; en een stem ging uit vanuit de Hemel: en Ik heb verheerlijkt, en wederom
zal Ik verheerlijken (Johannes XII: 27,28).
Bij Lukas:
Moest de Christus dit niet lijden, en
inschrijden in Zijn heerlijkheid (Lukas XXIV: 26)
Deze dingen zijn gezegd over het
lijden; de verheerlijking is de vereniging van het Goddelijke en het
Menselijke; en daarom wordt gezegd: en God zal Hem verheerlijken in Zichzelf.
Hier zien we dat de Heer Zichzelf 'de
Zoon des Mensen' noemt en niet de 'Zoon van God'. We leren dus dat deze twee
namen betekenen dat verscheidene onderwerpen met betrekking tot de Heer
behandeld worden. Éen is als Hij spreekt over eenzijn met God, macht hebben of
waarin een mens geloof in en uit Hem heeft zoals in Johannes V: 17-26.
Maar wanneer het onderwerp betrekking
heeft op het lijden van de Heer, het oordeel, Zijn komst en in het
algemeen de verlossing en wederverwekking van de mens, spreekt Hij van Zichzelf
als de Zoon des mensen. In het geval waar de Heer de Zoon des Mensen is en het
Woord zien we dat Hij lijdt, oordeelt enz. In feite heeft de Zoon des
Mensen betrekking op het werkelijke goede en ware en de Zoon van God is wanneer
Zijn Menselijke Goddelijk werd gemaakt.
Terwijl de Heer op aarde was en het
menselijke van de mensheid aangenomen had, en voor Hij die afgedaan had en
Goddelijk gemaakt werd, dat wil zeggen voor Hij verheerlijkt werd, was Hij
niets anders dan een dienaar. Hieruit zien we dat door gevechten tegen
verzoekingen Hij het boze en valse overwon die Hem net als de gehele mensheid
aanvielen. Het resultaat van het geheel afdoen van Zijn menselijke van de
mensheid was dat Hij éen met het Goddelijke en het Goddelijk Menselijke werd.
In feite heeft Hij Zijn aardse moeder
en broeder niet erkend toen zij Hem kwamen zoeken. In Markus 3: 32-35 staat: En
de schare zat rondom Hem: en zij zeiden tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders
daar buiten zoeken U. En Hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijn moeder, of
Mijn broeders? En rondom overzien hebbende, die om Hem zaten, zeide Hij: Ziet
Mijn moeder en Mijn broeders. Want zo wie de wil van God doet, die is mijn
broeder, en Mijn zuster en moeder. Dus door Zichzelf de Zoon des Mensen te
noemen wordt het Ware zelf bedoeld en door de Zoon van God het Goede Zelf, die
beide tot Zijn Menselijke wezen behoorden toen ze Goddelijke gemaakt zijn of
verheerlijkt.
Toen Hij over Zijn lijden sprak, vroeg
de Heer: Moest de Christus dit niet lijden, en inschrijden in Zijn
heerlijkheid (Lukas XXIV: 26). Door Christus wordt de Zoon van God, de
Messias bedoeld welke het Goddelijk Menselijke van de Heer is of het Goddelijke
Ware en Goede. Hier betekent lijden geleid worden of toelaten en het spreekt
vanzelf dat het Goddelijke Ware tot de heerlijkheid leidt, dat wil zeggen het
Goddelijke met het Menselijke verenigd zijn, maar het is het Goddelijke Goede
dat het Menselijke met het Goddelijke verenigt, zoals de liefde het éen met het
ander verenigt.
Het Einde.