Preek over de Verdorde Vijgenboom
door ds.
Voorlezingen:
- Jesaja 34: 1,2,4,
- Markus 11: 11-13; 19-26,
- De Apocalyps Ontvouwd 386e: 29.
En des anderen daags, als zij uit
Bethanië gingen, hongerde Hem. En ziende van verre een vijgenboom, die bladeren
had, ging Hij om te zien, of Hij ook iets op denzelven zou vinden; en daarbij
gekomen zijnde, vond Hij niet dan bladeren; want het was de tijd der vijgen
niet. En Jezus, antwoordende, zeide tot denzelven: Niemand ete enige vrucht
meer van u in der eeuwigheid! En Zijn discipelen hoorden het. (Markus 11: 12-14)
Onder de vijgenboom wordt ook hier de
Kerk verstaan bij de Joodse natie; dat bij die natie niet enig natuurlijk goede
was, maar slechts het vervalste ware, het welk in zich het valse is, wordt
daarmede aangeduid dat de Heer kwam tot de vijgenboom maar daarop niets vond
dan alleen bladeren; de vrucht welke Hij niet vond, betekent het natuurlijk
goede &…; en het blad betekent het vervalste ware, hetwelk in zich het
valse is.
(De
Apocalyps Ontvouwd 403)
De voltooiing van de Verheerlijking des
Heren, de vereniging van het menselijke met het Goddelijke, naderde. Weldra zou
de Heer het lijden aan het kruis ondergaan. Over een week zou Hij met Zijn
discipelen het Paasmaal gebruiken. Hij was Jeruzalem binnengereden op een
ezelin en op een veulen ervan. En de schare had Hem de Koning Israëls genoemd
en Hosanna in de hoogste hemelen geroepen. Die avond gingen de Heer en Zijn
discipelen naar een vlek, genaamd Bethanië, enkele kilometers van de stad
Jeruzalem. In het Woord staat dat Hij de volgende dag op weg terug naar de stad
en de tempel een vijgenboom zag die bladeren had en dat Hij honger had (dat Hem
hongerde). Toen Hij hem bereikte, vond Hij er geen vijgen aan. In het Woord
staat dat het niet de tijd van de vijgen was. Deze gebeurtenis met
betrekking tot de vijgenboom en wat er de volgende dag plaatsvond, waren dingen
die letterlijk beschouwd weinig of geen enkel verband schijnen te houden met de
erop volgende gevangenneming, het proces en de kruisiging van de Heer.
Voor de gemiddelde lezer van het Woord
is het slechts een interessant voorval dat geen verband houdt met de overige
gebeurtenissen, een voorval dat plaatsvond in de week vóor de kruisiging en dat
in geen enkel verband stond met het feit van de naderende dood van Jezus aan
het kruis. Als de lezer dit voorval volgens de letterlijke betekenis opvat,
gaat hij er hetgeen vals is op toepassen en misschien zelfs een valse leer
betreffende de Heer verkondigen, want in het Woord staat dat Petrus zei dat de
Heer de vijgenboom vervloekte. Gelooft u dat de Heer ooit iets of iemand heeft
vervloekt? De woorden betreffende Jezus Christus, de vijgenboom en het
verdorren ervan, leren ons dat er een inwendige zin is welke heel belangrijke
waarheden bevat over de mens en de toen bestaande Kerk alsmede de Kerk die zou
ontstaan, de Christelijke Kerk.
Zoals u weet, sprak Jezus in
gelijkenissen. In het Woord staat dat Hij tegen de joden geen woord sprak dan
in gelijkenissen. Het verhaal van Jezus en de vijgenboom is de uitbeelding van
een gelijkenis, die in scène gezet is. Vijgen en de vijgenboom komen in het
Woord vaker voor. Er staat in het scheppingsverhaal dat Adam en Eva bladeren
van een vijgenboom aan elkaar hechtten om hun naaktheid te bedekken. Er wordt
in de Psalmen en in Jeremia over de vijgenboom gesproken als zijnde het symbool
van de Kerk en van de mens van de Kerk. De bladeren ervan betekenen het ware
dat uit het goede is. Vruchten betekenen de goedheden die uit de liefde en de
naastenliefde ontstaan. Ook de profeet Jesaja spreekt van de vijgenboom en
gebruikt hem als een symbool van het einde van de Joodse Kerk, die afgebeeld
werd als een vallende vijgenboom. Met andere woorden, ook de Joodse Kerk zou
tot een einde komen.
In Mattheüs staat dat de Heer van de
vijgenboom sprak wiens tak (de aandoening) teer (het ware van het goede) was en
wiens bladeren (waarheden) uitsproten, en dat dit betekende dat de zomer (de
nieuwe Kerk, de Christelijke) nabij was (Mattheüs 24: 32). De vijgenboom is
geen ongewoon beeld in het Woord. Het wordt gebruikt om de onderscheiden staten
van de Kerk en de mens van de Kerk uit te beelden. In het Woord heeft een boom
dikwijls betrekking op een mens. U herinnert zich wellicht dat in Psalm 1 staat
dat de man zal zijn als een boom, aan waterbeken geplant, die zijn vrucht op
zijn tijd geeft en welks blad niet afvalt.
U kunt daaruit begrijpen dat het in de
voorlezing van vandaag beschreven voorval met betrekking tot de vijgenboom,
gezien vanuit een geestelijk historische zin, zeer wel past in het verhaal van
de laatste weken van het leven van de Heer op aarde en van Zijn kruisdood. Het
past ook heel goed in het verhaal over Jezus die de tempel binnenging, allen
die daar verkochten en kochten er uitdreef, en de tafels van de wisselaars en
de zitstoelen van degenen die de duiven verkochten, omkeerde. Ieder lid van de
Nieuwe Kerk kan u vertellen dat er in de letterlijke zin van het Woord een
inwendig ware verborgen ligt, dat het gehele Woord handelt over de Heer, de
Hemel en de Kerk, alsmede over de mens en over zijn betrekking tot de Heer,
hetzij positief, hetzij negatief.
Onze voorlezing uit de Apocalyps
Ontvouwd begon met de woorden En des andere daags, dat wil zeggen, de volgende
dag, als zij uit Bethanië gingen, hongerde Hem. Het is nodig dat we onze
gedachten boven de letterlijke betekenis van deze woorden uitheffen en proberen
te verstaan wat de geestelijke betekenis is, uit een echte aandoening van het
ware. Het gaat hier om geestelijke honger, niet om natuurlijke honger. Wie
iemand anders liefheeft, wil dat die ander zijn liefde beantwoordt. De liefde
verlangt naar het goede van de naastenliefde, zoals het goede van de
naastenliefde het verlangen is naar de liefde van de Heer. De naastenliefde is
ook het verlangen naar en het zijn in de aandoening van het ware. Het goede in
de Heer verlangde naar het daarbijbehorende ware. De Heer hongerde naar het
geestelijk voedsel dat uit het goede is, dat wil zeggen, naar enige naastenliefde
uit de Kerk die toen op aarde bestond, want Hij verlangde naar de liefde van
Zijn Bruid, welke de Kerk is.
Dit is niet de eerste keer dat het
Woord ervan gewaagd dat de Heer verlangde naar enig teken dat de toenmalige
Kerk op aarde, de Joodse Kerk, Hem liefhad zoals Hij de Kerk liefhad. Hij
weende immers over Jeruzalem, welke de Kerk betekende. In de tekst staat 'des
anderen daags'. Wij leven alleen maar vandaag. De volgende dag is van de Heer.
Wat bedoeld wordt is de staat van de toenmalige Kerk, de Israëlitische en
Joodse Kerk. Geestelijk voedsel kan niet tot morgen bewaard blijven, want de
Heer is oneindig en eeuwig. Bij Hem is geen volgende dag, geen morgen. Denk aan
het verhaal van de Israëlieten in de woestijn. Toen konden zij voldoende manna voor
éen dag eten, maar zij konden wat overbleef niet tot de volgende dag bewaren.
Zo ook in onze voorlezing. De Heer leefde in het Geestelijke, hoewel Hij nog in
het natuurlijke was, want Hij had geestelijke honger. Reeds eerder hadden Zijn
discipelen, toen ze terugkeerden van het zoeken naar voedsel, gemerkt dat Hij
al gegeten had, wat ze niet begrepen. Jezus had geen honger, omdat Hij al
verzadigd was. Hij had zich gevoed met goedheden en waarheden, hetgeen
geestelijk voedsel is. Zij vroegen zich af waar het voedsel dat Hij gegeten
had, vandaan gekomen was. Maar Jezus verlangde naar geestelijk voedsel,
goedheden en waarheden. En Hij had dat gekregen van de Samaritaanse vrouw die
hij bij de bron had ontmoet. Laten wij nu leren wat de voorlezing van vandaag
ons onderwijst.
In de geestelijke zin zag de Heer de
Kerk 'van verre', dat wil zeggen, ver verwijderd van de staat van
vergemeenschapping en verbinding met Hem en met de Hemel. De vijgenboom had
bladeren, dat wil zeggen, dat de Kerk waarheden bezat, de waarheden van de
natuurlijke mens van de Kerk. De Kerk moet zich omgorden oftewel bekleden met
waarheden, net als Adam deed opdat hij natuurlijke dingen zou leren en weten,
een redelijke zou hebben en een waarachtig geloof in de Heer zou ontvangen. Op
die manier bedekt de mens zijn vuile liefden, want naarmate die verwijderd
worden uit gehoorzaamheid, verschijnen de goedheden. Want de valsheden leiden
de mens niet naar de Hemel. Zij moeten als het ware verwijderd worden.
Aan de Kerk, aan de mens van de Kerk,
is het ware gegeven. Het ware leert de mens wat de weg terug is naar God. Met
andere woorden, er zou vergemeenschapping moeten zijn tussen de Heer en de
Kerk, er zou verbinding moeten zijn tussen hen. Aan de Israëlitische Kerk werd
de waarheid in de Geboden aan hen onthuld. Maar zij verwierpen die waarheden,
want hun leven was tegenovergesteld aan de weg die hun geleerd was.
In de tekst lezen we dat de Heer 'iets'
(wat dan ook) wilde vinden aan de vijgenboom, dat Zijn honger zou stillen. Hij
hoopte dat de Israëlitische en Joodse Kerk toch iets van naastenliefde, iets
van het echte natuurlijk goede zou voortbrengen. Dit goede is geestelijk van
oorsprong. Hier krijgen we een glimp van de Kerk die de Heer wilde verlossen,
de Kerk waarvoor Hij op aarde gekomen was, dat wil zeggen, de Geestelijke Kerk
binnenin de mens. Het is niet het goede waarin de mens geboren is, dat hij aan
zijn ouders ontleent. Het geestelijk goede maakt dat een mens van de Kerk is en
een Kerk in het klein is. U vraagt zich misschien af: Wat is er zo verschillend
tussen die twee soorten goede? Als een mens doet wat goed is, zoals hij het van
zijn ouders heeft geleerd, wat is dan het goede dat het geestelijk goede
genoemd wordt?
Het verschil is dat het goede dat de
ouders hem geleerd hebben, gewoonlijk met zijn eigen natuurlijke begeerten
samenstemt, maar het goede dat van geestelijke oorsprong is, is niet
overeenkomstig zijn eigene, maar is uit een innerlijke liefde vanuit de Heer
die alleen werkelijk Goed is. In een geestelijke betekenis kwam de Heer op
aarde om tot Zich te nemen wat rechtens van Hem was, want het Leven dat de Kerk
was gegeven, was haar ontstolen. Het Leven is geestelijk en het is des Heren
binnenin ons. Maar de mensheid had het zich toegeëigend. Zij had het in bezit genomen,
net zoals in de gelijkenis van de wijngaard de landlieden hadden gedaan, die de
Heer ten slotte doodden, toen Hij tot hen kwam om Zijn vruchten te ontvangen.
De Heer was op aarde gekomen. Hij was
geboren uit een moeder die tot de Joodse en Israëlitische Kerk behoorde. Met
Zijn Komst had hij ten doel de Kerk, en dus de mens van de Kerk, te verlossen.
Zo iemand heeft waarheden, net als de vijgenboom bladeren heeft. Maar in dit
geval waren de waarheden veranderd in valsheden. Want, zoals we lezen, was de
vijgenboom, toen ze er de volgende ochtend voorbij gingen, van de wortels af
verdord. Valsheden onthullen de boosheden van de mens; waarheden die
gehoorzaamd worden, bedekken de boosheden van de mens.
De Israëlieten waren bekend met de
waarheden in de Boeken van Mozes, maar zij hadden geen naastenliefde en ze
vervalsten de waarheden. Dit wordt duidelijk in de geestelijke zin. De ware
betekenis van de waarheden blijkt niet uit de natuurlijke zin, dat wil zeggen,
die leert ons niet de waarheden op redelijke wijze te verstaan. Als we een
gevolgtrekking maken over de waarheden zoals ze voor ons natuurlijk verstand
verschijnen, komen we alleen maar tot een valse conclusie, dus tot de valse
leer dat de Heer de vijgenboom vervloekte en dat Hij verontwaardigd was, omdat
Hij Zijn honger niet kon bevredigen, aangezien Hij geen voedsel aan de
vijgenboom vond, want het was de tijd van de vijgen niet.
Wij gaan verder en lezen dat toen de
Heer dichterbij de vijgenboom kwam, Hij niets dan bladeren vond. De verklaring
die ervoor gegeven wordt, is dat het niet de tijd van de vijgen was. Deze
verklaring alleen al zou als ze als waarheid aangenomen wordt namelijk dat de
Heer de vijgenboom vervloekte, terwijl de Heer nooit iets of iemand vervloekt
en dat Hij boos was, terwijl Hij nooit boos is, betekenen dat de Heer de
Goddelijke Orde in de natuurlijke wereld hiermede en ten aanzien van vele
andere dingen veranderde. Klaarblijkelijk moet men deze woorden in de
geestelijke zin ervan verstaan, welke betekent dat de Christelijke Kerk nog
geen aanvang genomen had (De Apocalyps Ontvouwd 386: 29). De staat van de
Israëlitische en Joodse Kerk in die tijd werd uitgebeeld door de vijgenboom die
alleen maar bladeren had.
In het vervolg van de geschiedenis
wordt ons verteld dat de vijgenboom de volgende ochtend van de wortels af
verdord was. Dit toont aan dat er in die staat geen echt natuurlijk goede in de
Kerk was, aangezien er niets geestelijks in haar was, dat wil zeggen, geen
vruchten, geen naastenliefde. De mensen der Kerk zagen alleen het ware van de
letterlijke zin van het Woord, de verschijningsvormen van het ware dat vals
geworden was. Met de woorden dat 'het niet de tijd van de vijgen was' wordt
aangetoond dat de staat van de Kerk waarin haar wederverwekking begon, nog niet
aangebroken was. Want vrucht dragen, dat wil zeggen, in naastenliefde zijn, is
een daad van de wil. De Israëlitische en Joodse Kerk was niet in de staat van
hervorming en wederverwekking, aangezien de Israëlieten en Joden de waarheden
van het Woord verworpen hadden. De wederverwekking van de mens begint met de
hervorming van het verstand, dat wil zeggen, dat hij moet onderricht worden in
wat goed en wat waar is. De waarheden moeten geloofd, dat wil zeggen,
gehoorzaamd worden. Dit is het doen van de geboden. In plaats daarvan hadden
zij ze krachteloos gemaakt en zelfs het huis van Zijn Vader ontheiligd, zoals
Hij zei toen Hij de Tempel binnengetreden was en de tafels van de wisselaars
omgekeerd had.
De staat van de Kerk, waarin de
hervorming en wederverwekking een aanvang nemen in de mens, was nog niet
aangevangen. Het was een van de redenen of het doel waarvoor de Heer op aarde
gekomen was. Men kan in de geestelijke betekenis van die woorden zien dat ze
betrekking hebben op het begin van een nieuwe Kerk, de Christelijke Kerk. De
oude Kerk, de Israëlitische en Joodse, was ten einde gekomen, tot haar
voleinding, zoals zelfs uit de historische feiten blijkt, toen Jezus de
verkopers en kopers de tempel uitdreef. Dat gebeurde later op die dag. Het was
een duidelijke afwijzing van die Kerk door de Heer. Dat de Heer volgens
Mattheüs 21 vers 19 zei: Uit u worde geen vrucht meer in der eeuwigheid, en
volgens Markus 11 vers 14: Niemand ete enige vrucht meer van u in der
eeuwigheid, betekent dat die natie nooit enig natuurlijk goede uit
geestelijke oorsprong, dat wil zeggen, enig geestelijk natuurlijk goede, zou
doen. Want de Heer was op aarde gekomen om de geestelijke Kerk te verlossen.
Het geestelijk natuurlijk goede is uit de geestelijke graad vanuit de Heer.
Deze gelijkenis in beeld in Markus 11
van de vijgenboom was de vervulling van de gelijkenis in Mattheüs 24, waarin de
Heer Zijn discipelen over de vijgenboom onderwees met de woorden: Leert van
de vijgenboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak nu teder wordt, en de bladeren
uitspruiten, zo weet gij, dat de zomer nabij is (24: 32). Ook de woorden:
wanneer gij al deze dingen zult zien, zo weet, dat het nabij is, voor de deur (Mattheüs
24: 33), hebben betrekking op de verwoesting en vernietiging van de Joodse Kerk
en haar uiteindelijke voleinding. Het is mogelijk dat de discipelen vergeten
hadden wat de Heer over de vijgenboom gezegd had of Zijn woorden niet begrepen
hadden, want Petrus zei dat Hij de vijgenboom die verdord was, had vervloekt.
Wij behoren dat niet te veroordelen, want de discipelen waren niet in de
bevoorrechte positie waarin wij zijn, namelijk dat wij het uitwendig ware van
het Goddelijk Menselijke bij ons hebben. De waarheid van de gelijkenis in de
inwendige zin onthult dat de Joodse natie geen echte Kerk meer was, zelfs geen
uitbeeldende Kerk. We kunnen dat begrijpen als we een andere gelijkenis over
een vijgenboom lezen, waarover de Heer ook sprak.
Dit is die gelijkenis: Een zeker man
had een vijgenboom geplant in zijn wijngaard, en hij kwam en zocht vrucht
daarop, en vond ze niet. En hij zei tot de wijngaardenier: Zie, ik kom nu
drie jaren zoekende vrucht op deze vijgenboom, en vind ze niet: houw hem uit;
waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde? (Lukas 13: 7). (De aarde
betekent hier de Kerk). Zelfs nadat de wijngaardenier om hem gegraven en mest
gelegd had, bracht de boom geen vrucht voort. De wijngaardenier antwoordde: Heer,
laat hem ook nog dit jaar, totdat ik om hem gegraven en mest gelegd zal hebben;
en indien hij vrucht zal voortbrengen, laat hem staan, maar indien niet, zo
zult gij hem namaals uithouwen (Lukas 13: 8 en 9). Dit betekent dat,
wanneer er uit de Joodse natie geen enkel goede van enige geestelijke oorsprong
zou voortkomen, de Joodse Kerk tot een einde zou komen.
In de tekst leert de vraag die Petrus
aan de Heer stelde met betrekking tot de vijgenboom in de geestelijke,
inwendige zin, dat het ware of het geloof, aangeduid door Petrus, 'geloven in
God' is. Op die wijze zal de Heer, als u Hem vraagt u te helpen, de boosheden
en valsheden binnen in u de verwijderen, uw gebed verhoren en zult u door Hem
verlicht worden en geestelijke dingen, inwendige goedheden en waarheden, zien.
Alle geloof dat niet geloven in de Heer God is, is als het ware zonder vrucht,
want het is niet uit naastenliefde en daarom gaat het ware verloren, zoals we
kunnen zien aan het verdorren van de vijgenboom welks bladeren afvielen.
Ieder van ons moet te eniger tijd de
staat doormaken zoals die welke door de Joodse Kerk uitgebeeld werd. Het besef
daarvan is de ontwikkeling van de Kerk in ons. De mens in wie de waarheden die
binnenin hem/haar zijn, dat wil zeggen, vanuit de Heer, en in wie naastenliefde
of liefde tot de Heer is, is inwendig een ware Kerk. De Heer komt tot die mens
om te ontvangen wat het Zijne is. Dat maakt de kringloop des levens volledig in
hem/haar. En hij leeft in zijn binnenste waarlijk in hemelse vreugde en geluk.
Amen.