Lezing over De vierde Staat van de Kerk
in de Mens
door Ds.
Dit is de vierde lezing in een serie
over de ontwikkeling van de Kerk in de mens. Wij hebben die ontwikkeling kunnen
zien in de verscheidene Kerken die er op de aarde geweest zijn. Er is een
Goddelijke Orde in al wat geschapen is en dus ook in de ontwikkeling van de
Kerk op aarde en van de Kerk in de mens zelf. In die Orde bevindt zich de
verbinding van de Heer met de mens en van de mens met de Heer. Die verbinding
kan ook gezien worden in het huwelijk van het goede en ware in het gemoed van
de mens. Ze manifesteert zich in het huwelijk van éen man met zijn vrouw en van
éen vrouw met haar man. Heden ten dage is dat een voorbeeld om naar te leven
het Goede en Ware van God met elkaar verbonden, de verbinding van de wil van de
echtgenote met het verstand van de echtgenoot. Deze Goddelijke Orde kunnen wij
in het leven van de mens zien. Ze is zoals de jaargetijden of zoals de perioden
van een dag, morgen, middag, avond en nacht. In de voorgaande lezingen over de
Kerken die op aarde werden opgericht werd de Staat van de Morgen gezien als de
hemelse staat waarin de Heer Tegenwoordig was bij de mens in diens binnenste
oftewel zijn ziel. Dit kan uitgebeeld worden als een onschuldige zuigeling die
alles nog moet leren en die geheel afhankelijk is van zijn ouders. In een
zodanige staat werd de Kerk in de mens ingesteld doordat hij een perceptie
vanuit God kreeg van wat goed en waar was. Het weten kwam toentertijd of in die
staat direct vanuit God tot de mens, dat wil zeggen, rechtstreeks, want God was
en is tegenwoordig in de ziel van de mens. U begrijpt vanzelfsprekend dat de
ziel van de mens niet stoffelijk is, maar hemels en geestelijk, aangezien zij
rechtstreeks vanuit God is. In die staat spraken de Heer en de Engelen als het
ware van aangezicht tot aangezicht met de mensen. Dit was, zoals ons geleerd
is, het hemelse van de mens en de Morgenstaat van de Kerk op aarde, dat wil
zeggen, van de Kerk in de mensen.
Vervolgens werd de Oude Kerk op aarde
gesticht. En de staat van het geestelijk leven oftewel de middag ontwikkelde
zich, want die van de morgen was geëindigd. Deze hemelse staat was geëindigd
doordat de mens een eigen leven wilde leiden, net zoals jonge mensen de wereld
in willen trekken of op zichzelf willen gaan wonen. De mensen leefden in die
geestelijke staat eerst overeenkomstig de goedheden en de waarheden die zij in
hun geheugen opgeslagen hadden. Deze konden zij in hun herinnering oproepen, en
daarnaar handelen, dat wil zeggen, dienovereenkomstig leven. Op die manier kon
hun leven nog steeds als het ware van binnenuit komen. De mensen konden als het
ware uit zichzelf leven, hoewel ze in werkelijkheid vanuit de Heer leefden. Het
goede en ware kwam toen langs een uitwendige weg tot hen, dat wil zeggen, door
middel van hun zintuigen, en niet langer van binnenuit oftewel door middel van
percepties die vanuit de Heer waren. De mens was niet langer in een staat van
onschuld. Zijn geestelijke ontwikkeling was verder gegaan en was nu in de staat
van de jongeman, dus in de bloei van zijn leven. Hij werd inzichtsvol, want hij
was een geestelijk mens. Hij leerde de overeenstemmingen tussen de geestelijke
en de natuurlijke dingen. De waarheden die hij leerde waren echte waarheden en
niet langer verschijningsvormen van het ware. Hij kon als het ware uit zichzelf
niet alleen wéten wat goed en waar was, maar hij kon dat goede en ware ook
erkennen en leven in de naastenliefde. Daarom betekent op geestelijke wijze
leven met inzicht leven. De leer van de Oude Kerk was dan ook die van de
Naastenliefde. De geestelijke mens leefde als het ware in het midden van de
dag. Hij kon oorspronkelijk begiftigd worden met inzicht, dat wil zeggen, met
echte waarheden vanuit de Heer, waarheden die door de mensen van de Oudste Kerk
waren verzameld. Die waarheden werden hem onderwezen en hij leerde ze, maar ze
kwamen niet van binnenuit tot hem, zoals vroeger bij de hemelse mens door
middel van percepties, maar van buitenaf. In deze mens kon zich een geweten
ontwikkelen dat hem als het ware tot het leven vanuit de Heer kon leiden. Hij
kon uit het Woord weten wat goed en waar was. Maar net als de mens van de
Oudste Kerk werd de mens van de Oude Kerk afvallig van de Heer en Zijn
leringen. Hij wilde steeds meer zelf zijn leven regeren; zijn eigene (proprium)
heerste steeds meer over hem en hij had zichzelf en de dingen van de wereld,
zoals rijkdom, aanzien, macht, enz. steeds meer lief.
Toen werd de derde staat van de Kerk
gesticht en kwam de natuurlijke staat ervan in de mensheid tot ontwikkeling. De
mensheid, die in de geestelijke staat had geleefd, leefde nu geheel in de
natuurlijke staat. Zowel de hemelse graad als de geestelijke waren bij de
mensen gesloten, want zij hadden de Heer verworpen. Zelfs de Komst van de Heer
bij de mens door middel van het Woord werd niet meer opgenomen, want de mensen
gingen geheel voor zichzelf leven. Ze ontwijdden de waarheden die hun geleerd
waren en vervalsten ze. En wat goed was maakten ze boos (slecht). In de letter
van het Woord, dat nog steeds bij hen was, zagen ze slechts verschijningsvormen
van het ware. De geestelijke betekenis ervan zagen ze niet meer. Bovendien
waren de percepties van de mens die in de hemelse staat leefde, en de
wetenschap van de overeenstemmingen van de mens die in de geestelijke staat
leefde, die deze mens kon leren en daardoor kon weten wat echte waarheden
waren, voor de mensheid verloren gegaan. Deze staat van de mensheid wordt in
het Woord de avond genoemd. Ze was een staat van de verwoesting van het goede
en ware. We zien dat in de derde Kerk, die de Israëlitische en Joodse Kerk was.
De mensen konden de waarheden niet langer weten zoals ze werkelijk waren, maar
kenden ze slechts als verschijningsvormen van het ware. En ze konden de
goedheden des levens die hun vanuit de Heer geboden werden, niet langer
opnemen, behalve als louter natuurlijke goedheden. Het zelf van de mensen, dat
wil zeggen, hun eigene heerste over wat geestelijk bij hen was en dat was een
gevangene van hun verdorven natuurlijke geworden. Enerzijds had de Kerk in de
mens zich voorzover ze van hem afhing, van God afgekeerd, maar anderzijds
ontwikkelde de Kerk vanuit de Heer die ook in hem was zich verder in de
richting van de staat dat de mens waarlijk tot een beeld en gelijkenis van de
Heer kon gemaakt worden. Wat van de Heer was kon zich nog altijd in Zijn
hoedanigheden verheugen. Naar de schijn viel de mensheid enerzijds steeds
verder van de verbinding met de Heer en de Hemel af. Maar in werkelijkheid
ontwikkelde de ware mens zich anderzijds in de eerdere staten van de Kerk - de
hemelse en de geestelijke - en nu in de natuurlijke naar de staat waarin de
ware Kerk binnenin hem de Kroon van alle Kerken zou worden. De mens werd er in
deze natuurlijke staat op voorbereid dat de Heer tot hem zou komen en dat hij
door Zijn liefde en wijsheid met Hem verbonden zou worden, zodat hij éen met
Hem zou worden. Het boze en valse bij de mens moest verwijderd worden en de
overblijfselen bij hem, die hem op verborgen wijze door de Heer waren
ingegeven, moesten zijn nieuwe leven worden, doordat het leven van zijn zelf
als het ware door hemzelf verwijderd werd. Net als de Kerken die er voor deze
Kerk waren, was de uitwendig natuurlijke staat van de mens geëindigd en werd er
door de Heer een nieuwe Kerk opgericht door welke er weer verbinding was met
Hem en de Hemel. Als de goedheden en waarheden daarvan gehoorzaamd werden,
manifesteerde zich dat in een nieuw natuurlijk goede.
In de derde staat van de Kerk op aarde
- de natuurlijke of de Israëlitische en Joodse Kerk - ontwikkelde zich
innerlijk het echte natuurlijke leven van de mens en kwam het leven van het
eigene van hem tot een einde. De derde staat van de Kerk in de mens is die van
zijn voorbereiding op de Komst van de Heer. Niet alleen die welke historisch op
de aarde geschiedde, maar ook die in de mens zelf. De Heer komt tot de mens en
wordt met hem verbonden in zijn natuurlijke staat, als de mens het Hem mogelijk
maakt in plaats van de hellen in zijn gemoed te regeren. Dat is de vierde staat
van de echte Kerk bij en in de mens. Het was historisch en is in ieder mens een
nieuw begin van de verbinding van de mens met de Heer en de Hemel. Deze
ontwikkeling is die van de Goddelijke Orde in de schepping, en in ieder mens.
Ze is de staat van de avond in het leven van de mens.
Laten wij nu het einde beschouwen van
de uitwendig historische Kerk. Boosheden en valsheden waren door middel van
zijn zintuigen de mens binnengekomen, hadden de macht gegrepen en heersten nu
over de mens. Beziet u het zo: de mens is niet meer dan een vat waarin het
leven van de Heer - Zijn liefde en wijsheid - kunnen invloeien. Zij kunnen hem
vervullen en hem zodoende het leven geven in plaats van de (geestelijke) dood.
De mens kon (en kan) echter niet werkelijk mens worden en naar het beeld en de
gelijkenis van de Heer geschapen worden, als hij niet in vrijheid kon (en kan)
denken, willen en handelen.
Dat betekent dat de mens ook in de
derde staat van de Kerk in staat moest zijn om te kiezen tussen wat vanuit de
Heer goed en waar is en wat uit zijn zelf boos en vals is. Hij moest kiezen
tussen de Heer en zijn zelf. U kunt begrijpen waarom de mens de staat van
kinderlijke onschuld moest verlaten, net zoals vergelijkenderwijs ieder kind
moet opgroeien en niet langer afhankelijk moet zijn van zijn ouders. In dat
proces moet hij andere lessen leren. De Kerk in de mens, en dus de mens, moest
nieuwe waarheden leren, die zijn ouders (de 'oude Kerk') hem niet konden leren,
omdat zij zich ervoor afgesloten hadden. Hij moest die waarheden als uit
zichzelf leren opdat hij een beeld en gelijkenis van God zou worden. Het is een
proces dat in ons allen moet plaatsvinden, zowel op natuurlijke als op
geestelijke wijze. Het is het vermogen van de rede dat zich in hem ontwikkelt.
De nieuwe redelijke waarheden ontvangt hij van binnenuit vanuit de Heer. Hij
moet echter als uit zichzelf die waarheden leren en als het ware op eigen benen
gaan staan en het goede ervaren dat ervan komt. De mens kan overeenkomstig de
waarheden vanuit het Woord van de Heer of overeenkomstig de boosheden uit de
hel leven. Hij moet kiezen tussen de Heer en zijn zelf. De waarheden vanuit het
Woord van God, die hij gehoorzaamt, hebben een uitwerking ten goede op zijn
leven, want vanuit de Heer wordt binnenin hem een nieuw redelijke gevormd. Maar
als hij uit zijn zelf leeft, beïnvloedt dat zijn zelfliefde ten kwade. Hij kan
echter kiezen. Dat is zijn geestelijke vrijheid.
Bij het einde van iedere staat van een
Kerk in de mens ontstond uit de overblijfselen een nieuwe staat, met andere
woorden uit de waarheden vanuit de Heer die bij hem overgebleven waren,
ontstond een nieuwe Kerk. De valsheden, waarvan hij dacht dat het waarheden
waren, werden verwijderd en de boosheden werden onderworpen, zodat ze niet
langer konden heersen. De mens leefde toen in een louter natuurlijke staat
vanwege zijn eigenliefde. Het geestelijke, en daarvoor het hemelse, waren in de
mens gesloten, zodat hij de waarheden die zijn natuurlijk gemoed binnenkwamen,
niet kon ontwijden. In de derde staat van de Kerk, de natuurlijke staat, moest
de mens voorbereid worden op de Komst van de Heer Zelf, opdat hij met Hem
verbonden zou kunnen worden. Dat zou de Vierde Kerk worden. Het is duidelijk
dat een mens door wat van hemzelf is, door zijn eigene, niet met de Heer
verbonden kon (en kan) worden, maar daardoor juist van Hem gescheiden was (en
is). Het was de tijd van de verwoesting van het boze en valse bij de mens.
Het is noodzakelijk dat we inzien dat
dat op zichzelf niet een zeer ernstige gebeurtenis is, want het was niet de
bedoeling van de Heer dat het leven van het boze dat van de mens zou zijn.
Daarvoor had God de mens niet geschapen. Dat was het soort leven dat geheerst
had en dat moest eindigen. Het leven van zo'n mens is een leven zonder de Heer,
zonder enig ware en zonder enig goede. Denk eraan: de Heer ís het leven en het
leven is van de Heer. De mens neemt het leven slechts op. Tenzij er een
verbinding is van de mens met de Heer, heeft de mens geen echt leven. Het Woord
leert ons zelfs dat een zodanig leven zonder de Heer de (geestelijke) dood is.
En het leven dat in de mens is zonder het ware vanuit de Heer, is slechts
schijnbaar een leven en niet het echte leven. Het schijnt de mens echter toe
dat hij zelf leeft. Toen de boosheden en valsheden bij de mensheid gingen
overheersen, kwam de Heer op aarde en werd Hij als mens geboren. Toen konden de
boosheden en valsheden Hem, net als iedereen, aanvallen. Maar de Heer overwon
ze en zegevierde over ze. De Heer kwam dus in de natuurlijke graad van de
mensheid wonen, net als Hij eertijds in de hemelse graad bij haar woonde. Maar
Hij woont alleen in het geestelijke bij de mens, want het is het geestelijke
dat vanbinnen regeert over het natuurlijke. Op die manier regeert de Heer in de
mens. Als mens, levend op deze aarde, ging de Heer door dezelfde staten waar
ieder mens doorheen moet gaan, opdat de ware Kerk zich in hem kan ontwikkelen,
hetgeen bij de Heer ook werkelijk gebeurde.
Dit brengt ons tot een nieuwe staat van
de Kerk op aarde en in de mens - die van de Christelijke Kerk. In de
vastgestelde Orde is ze het laatste van de ontwikkeling van de Kerk. Dit einde
heet de staat van de nacht bij de mens. Wij spreken hier over de vierde Kerk en
de vierde staat van de Kerk in de mens. Ze gaat vooraf aan de vijfde en laatste
staat, die van de Kroon van alle Kerken, welke nu op aarde en in de mens
gevestigd wordt. In die vierde staat werden (en worden) de boosheden en de
daarbijbehorende valsheden tot voltooiing gebracht. Een zodanige Kerk bij de
mens is geen echte Kerk. Zij komt tot een einde als er vanuit de Heer een
nieuwe Kerk kan worden opgericht. De Heer God Zelf vestigde deze vierde staat
van de Kerk op aarde. De mens zou niet langer zonder de Heer leven zoals dat
het geval geweest was in zijn geestelijke en natuurlijke staat. De Heer was op
aarde gekomen en Hij had de mensen echte waarheden onderwezen. En de mensen
konden verlicht worden, zodat ze die waarheden zagen. En zij die de Heer Jezus
Christus volgden kregen de naam van 'Christen'.
Het restant van de Israëlitische en
Joodse Kerk, van diegenen die enig goede en ware hadden, in wie op zijn minst
enig goede der naastenliefde was, ging de Eerste Christelijke Kerk vormen en
door haar werden bepaalde Heidenen lid van de Christelijke Kerk. Het enige
goede dat die Eerste Christelijke Kerk had, was het natuurlijke goede dat
voortkomt uit het oprechte verlangen de Geboden te gehoorzamen. Net als alle
eerdere Kerken op aarde, dat wil zeggen, net als alle staten van de Kerk in de
mens, was haar begin de morgenstaat; ze begon haar opkomst met de liefde tot de
Heer en de naastenliefde jegens de Naaste. In de loop van de tijd werd zij, net
als de Kerken die er voor haar geweest waren, onderwezen over wie de Heer is.
Dat was de staat van de dag of het licht. Dan volgde de neergang ervan, die de
avond of de staat van de verwoesting was - de natuurlijke staat - en ten slotte
kwam zij in de vierde staat, die van de nacht - de voleinding ervan. En toen
werd er weer een Nieuwe Kerk in de mens opgericht.
Laten we beginnen met de morgenstaat
ervan - de opkomst van de Christelijke Kerk. De opkomst van deze nieuwe Kerk,
die de Christelijke genoemd wordt, wordt de Primitieve Kerk genoemd en wordt
soms aangeduid als de Kerk van de Heidenen. Deze nieuwe Kerk begon met Heidenen
die van goeden wille waren. Dat betekent dat zij ontstond uit nieuwe goedheden
en waarheden. Die goedheden en waarheden konden niet meer in de vorige Kerk tot
ontstaan komen, want die Kerk had de Heer verworpen. De Heidenen die
ontvankelijk waren voor Zijn goede en ware, hadden Hem echter niet verworpen,
want zij waren in het natuurlijke goede. De Israëlitische en Joodse Kerk was
afgeweken van de Geboden. Er was geen echt geloof meer bij haar, want - zoals
we gezien hebben - de Geboden waren niet langer gezaghebbend in die Kerk, maar
zij verwierp ook de Heer Zelf.
Er ontstond elke keer een nieuwe Kerk
nadat de voorgaande geëindigd was. Het was de Heer die haar stichtte, dat wil
zeggen, oprichtte. We zagen dat in de Kerk waarin Hij aan Abraham, aan Mozes en
zelfs aan het volk verscheen. In de Israëlitische en Joodse Kerk verscheen Hij
als Mens aan een mens. Dat waren geestelijke openbaringen door middel van
Engelen. Als die geschiedden sprak de levende stem van God tot iemand door
middel van de profeten. Deze openbaringen werden opgetekend en werden daarmede
het Woord van God, het Oude Testament. De waarheden ervan konden door de mensen
opgenomen worden door middel van hun natuurlijke zintuigen, zoals reeds
aangetoond is ten aanzien van de leden van de Oude Kerk en ten aanzien van die
van de Israëlitische en Joodse Kerk. In de staat van de Christelijke Kerk kwam
de Heer Zelf als mens op aarde en leerde Hij Zijn discipelen en enige andere
mensen de nieuwe waarheden. Dat was het begin van weer een nieuwe Kerk - de
Primitieve Kerk. Kort daarna werd het Nieuwe Testament geschreven. De staat van
deze nieuwe Kerk was aanvankelijk die van onschuld. En er was wederkerige
liefde en broederlijke liefde voor het ware zoals oorspronkelijk bij Kaïn en
Habel, welke de leer des geloofs en die der naastenliefde betekenen, die van de
Oudste Kerk waren. Ik denk dat u zich kunt indenken dat de naastenliefde en het
geloof toen zij pas gevestigd was als twee broeders met elkaar samenwoonden in
die nieuwe Kerk.
Zodanig was de Eerste Christelijke Kerk
vanaf de tijd dat de Heer Zijn discipelen en anderen die Zijn volgelingen
werden in de eerste eeuwen van het bestaan van die Kerk, onderrichtte. In het
begin werden de liefde en het geloof van haar leden sterker. Maar zij begonnen
later geleidelijk meer en meer te verkoelen. De leer van het geloof (alleen)
kwam op en daarmede ontstonden onenigheden en ketterijen. U ziet dat in de
geschiedenis ervan. Bij een vluchtige blik in die geschiedenis, wordt ons al
duidelijk dat ze overeenkomst vertoonde met de Geestelijke Kerk. De leden van
beide Kerken hadden de mogelijkheid de Goddelijke Waarheden in een helderder
licht te gaan zien. Maar dat gebeurde niet. Zij hadden in de waarheden des
geloofs kunnen zijn, dat wil zeggen, in de Heer, als zij de innerlijke dingen
hadden erkend door in de Heer te geloven en in echte naastenliefde te leven. In
de plaats van de offeranden van de Geestelijke Kerk stelde de Heer de
sacramenten van Doop en Heilig Avondmaal in, die de inleiding van de mens in de
Kerk op aarde en in de Hemel uitbeelden en aanduiden. In de beginstaten van de
Eerste Christelijke Kerk waren de Heilig Avondmaalsvieringen feesten en werd er
niet - zoals heden ten dage - slechts brood en wijn bij gebruikt. Ze
beschouwden die Maaltijden als bijeenkomsten met de Heer. Hij was als het ware
temidden van hen, zoals bij het Laatste Avondmaal met Zijn discipelen. In het
tijdperk van de Primitieve of Apostolische Kerk vereerden de leden van die
Kerk, vooral in het begin, het Goddelijk Menselijke van de Heer tijdens en door
die Heilig Avondmaalsvieringen. Later verdween dat geloof langzamerhand. Zoals
we al zeiden waren die Avondmalen feesten waarbij de leden van die Kerk bijeen
waren en van harte van die samenkomsten genoten. Avondmalen waren symbolisch
voor de vergezelschapping van de leden van die Kerk en voor de bevestiging van
hun eenheid.
Net als bij de Oude Kerk betroffen de
leringen van deze Kerk de liefde en de naastenliefde, de dingen zelf die de
Heer aan Zijn discipelen had onderwezen. In het begin werden allen die in het
goede waren, broeders genoemd, maar later alleen zij die van hun eigen gemeente
waren. Ook hadden zij aanvankelijk geen andere leer dan die van de liefde en de
naastenliefde. En evenals de Oude Kerk erkende deze Kerk het ware betreffende
het Goddelijk Menselijke van de Heer.
De Primitieve of Apostolische Kerk
verstond de waarheden aangaande het Goddelijk Menselijke van de Heer en zij
bevestigde die. Dat blijkt uit de Apostolische Geloofsbelijdenis. Het goede en
ware van de Primitieve Kerk - het begin van de Christelijke Kerk - kon vergeleken
worden met het begin van de Oude Kerk. Beide waren geestelijk. Door middel van
het Woord ontving de Oude Kerk de invloed van het goede en ware, en
verlichting, aangezien het Woord geschreven was in zuivere overeenstemmingen,
die echter slechts begrepen werden door hen die in de liefde en de
naastenliefde waren. Evenzo verstonden alleen zij die van de Eerste
Christelijke Kerk waren, in het goede van de liefde en van de naastenliefde, en
verlicht waren, bepaalde waarheden betreffende het Goddelijk Menselijke. We
hebben gezien dat in de Oude Kerk uitwendige dingen - hemelse en geestelijke
dingen van Zijn Koninkrijk - uitbeeldend waren voor de Heer. Wij weten nu dat
die betrekking hebben op de liefde, de naastenliefde en het geloof daaruit. Dat
waren de dingen in verband met de Apostolische Kerk.
Hoe kunnen wij dit verstaan? En hoe kan
het uitgelegd worden? Het was de Oude Kerk die uit de Oudste Kerk
overeenstemmingen verkreeg tussen de hemelse en de aardse dingen, welke bij hen
het Woord vormden. Aan de Primitieve of Apostolische Kerk werd ook een Woord
gegeven, het Nieuwe Testament. Maar noch het Oude Testament noch het Nieuwe
onderwijzen de overeenstemmingen die in de Oude Kerk werden onderwezen, want
die zijn voor de mensheid verloren gegaan. In de eeuwen na de Wederopstanding
van de Heer werden de Boeken van het Nieuwe Testament geschreven. Ook dat
geschiedde vanuit de Heer. De Geest der Waarheid - de Heilige Geest - kan een
mens overeenstemmingen leren en kan hem verlichten, zoals bij Mozes en de Profeten
gebeurde. Maar de Heer sprak rechtstreeks met Zijn discipelen en met andere
mensen en verklaarde dan de betekenis van Zijn woorden tot de Derde Kerk - de
Israëlitische - en Joodse Kerk door gelijkenissen, die zij niet begrepen
(wilden begrijpen). De Christelijke Kerk begreep de Heer in het begin wel, want
zij geloofde dat Hij het Goddelijk Menselijke was, dat wil zeggen, de Heer
verenigd met de Vader (Hun nageslacht werd die waarheid later ontrouw). Heden
ten dage aanvaarden zeer weinigen deze waarheid. Hoewel de leden van de Eerste
Christelijke Kerk het niet op heldere wijze konden verklaren, geloofden zij dat
de Heer Zijn Menselijke met Zijn Goddelijke verenigd had en zodoende het
Goddelijk Menselijke was geworden. Het blijkt duidelijk uit het Nieuwe Testament
dat allen die de Heer verwierpen, de waarheden die Hij onderrichtte, niet
konden begrijpen. En zo is het heden ten dage nog.
Deze Eerste Christelijke Kerk
verschilde van hen die daaruit later voortkwamen, ten aanzien van het weten van
geestelijke waarheden en het geloof erin. Zij was niet bekend met het geloof
dat later aangeduid werd als de leer van de toerekening aangaande de verdienste
van Christus en het daaruit voorvloeiende heil. De leden van de Apostolische
Kerk vereerden de Heer Jezus Christus en dan tevens in Hem God de Vader. Dat
was later niet meer het geval. Naarmate de nieuwe, door de Heer gestichte Kerk
zich ontwikkelde kwam zij steeds meer in 'het Licht van de dag'. Zij werd 'de
Apostolische Kerk' genoemd en bleef de derde eeuw door bestaan. Haar
leerstellingen zijn beschreven in de Apostolische Geloofsbelijdenis. Daaruit
blijkt in welk licht zij de Heer zag en dat haar leden het ware geloof beleden.
Sedert de Komst van de Heer op aarde is Hij tegenwoordig bij de mensheid in
Zijn Natuurlijk Menselijke. Een van de leerstellige waarheden die de
Apostolische Kerk ging geloven, was die van de Goddelijke Drievuldigheid in de
verheerlijkte Heer Jezus Christus, het Goddelijk Menselijke. In haar toenmalige
staat was een drievuldigheid van personen bij die Kerk onbekend. Toen
veranderde er iets in dat geloof.
Hier begon de staat van de dag van die
Kerk als het ware over te gaan in de staat van de avond ervan, welke derhalve een
duisterder staat was. Het licht was niet langer het daglicht, want toen begon
de leer van Arius, waarin de Goddelijkheid van de Heer Jezus Christus
geloochend werd, zich te verbreiden. Bovendien werd de Kerk en het geloof ervan
steeds natuurlijker en zelfs zintuiglijk. Van die tijd af zagen de theologen
van de Kerk geen echte waarheden meer, met andere woorden, zij verstonden het
ware niet langer op redelijke wijze. Zij namen geen redelijke waarheden meer
vanuit de Heer op. In plaats daarvan begonnen de leden van de Kerk, met name,
de theologen, over leerstellige dingen te redeneren. De staat van de ochtend en
die van het volle daglicht waren wat die Kerk betreft geëindigd. En haar leden
begonnen de waarheden te verwerpen en een soort geloof aan te hangen dat
verstoken was van echte liefde. Die Kerk wordt nu met al haar vertakkingen in
algemene zin 'de Christelijke Kerk' genoemd. Maar de Kerken die daartoe
gerekend worden, zijn slechts in naam Christelijk, want de leringen van de Heer
zijn door hen vervalst en hun belangrijkste geloofsartikel is dat zij zichzelf
de Verdienste van Christus toeschrijven en dat zij menen dat de Heer Jezus
Christus éen van de drie personen van de drieëenheid is. Als het geloof echter
het geloof is in God de Verlosser, omdat Hij God én Mens is, in de Vader is en
de Vader in Hem is, en Hij en de Vader niet twee personen zijn, maar éen
Persoon, is dat het zaligmakend geloof. Want de mens werd voor de eeuwigheid
geschapen en voor de eeuwige verlossing van het boze, mits hij gaat leven
overeenkomstig de in het Woord beschreven middelen ter zaliging.
Die Christelijke Kerk was niet
werkelijk Chrístelijk. Ze was dat slechts in naam en haar leden meenden (en
menen) dat geloof en zaligmaking hun toegerekend werden (en worden) vanwege de kruisdood
van de Heer. Als men hierover dieper nadenkt, beseft men dat het hetzelfde is
als aan een mens gerechtigheid toe te schrijven, omdat hij van mening is dat
hij van zichzelf een rechtvaardig mens is. Hij is die mening toegedaan, omdat
hij gelooft dat het de Werken van de Heer zijn die hem van het boze verlossen,
zonder dat hij daar zelf als uit zichzelf iets toe bijdraagt. Want hij gelooft
dat de dood aan het kruis van de Heer aan hem toegerekend zal worden, als hij
slechts met de mond belijdt dat de Heer voor hem gestorven is en dat zijn eigen
'goede werken' een gevolg zijn van dat geloof en dat het niet een noodzakelijke
voorwaarde is dat hij als uit zichzelf het boze schuwt en het goede doet. Het
eerste is het geloof van die Kerk en dat geloof is als de ziel in het lichaam.
En de leerstelligheden ervan zijn als de leden van dat lichaam. De Eerste
Christelijke Kerk wist niets van de wederkerige verbinding van de Heer en de
mens. Met andere woorden, zij geloofde dat de Heer en de mens met elkaar verbonden
werden doordat Hij aan het kruis gestorven was en dat haar leden niets anders
hoefden te doen dan te zeggen 'dat Christus voor hun zonden gestorven was'. En
dat hun 'goede werken' daar op zichzelf niets toe bijdroegen en dat het dan ook
niet noodzakelijk was dat zij zich door gehoorzaamheid aan de Geboden van de
Heer voorbereidden op de opneming van nieuwe goedheden en waarheden. In plaats
daarvan zeiden zij dat de mens geen vrije wil heeft in geestelijke
aangelegenheden en dat zaligmaking of verdoeming enkel en alleen genade is.
Daarom is er bij hen geen wederkerigheid of verbinding met God. En daardoor
zijn geloof en toerekening bij hen éen en hetzelfde. Hun leer is dat God de
Vader de gerechtigheid van de Zoon aan de gelovigen toerekent en dat Hij de
Heilige Geest naar hen zendt om de uitwerking van die leer te bewerkstelligen.
Een zodanige theologie bestaat slechts uit geloof, toerekening en verdienste.
En die drie beginselen vormen in die Kerk een eenheid. Er wordt door haar
godgeleerden beweert dat de rechtvaardiging en de verlossing bewerkstelligd
worden door God de Vader, doordat de Verdienste van de Zoon, Jezus Christus,
aan de gelovige mens wordt toegekend. Men gelooft dat dit bewerkstelligd wordt
door niets anders dan genade wanneer en bij wie God de Vader dat wil. Dat is de
oorsprong van de leer van de voorbeschikking of predestinatie, waarin de
handelingen van de mens gedurende zijn leven niet van invloed worden geacht op
zijn zaliging, maar alleen zijn geloof.
De middelen ter zaliging van de mens
zijn, in algemene zin, waarheden en goedheden, dat wil zeggen, goed leven
oftewel overeenkomstig de naastenliefde, en op de juiste wijze oftewel
overeenkomstig hetgeen het Woord, en in het bijzonder het Nieuwe Testament, dus
de Heer Zelf daar in leert, geloven. De Christelijke Kerk begon die waarheden
te verwerpen doordat ze ze aan haar eigen redeneringen ging aanpassen. Haar
geloof werd een vals geloof in drie goden, van wie elke god een andere persoon
was. De ene noemde ze god de Vader, de tweede god de Zoon en de derde god de
Heilige Geest. Zij geloofde derhalve niet in éen God in wie de Goddelijke
Drievuldigheid is. In plaats daarvan verdeelde zij het Wezen en de Hoedanigheid
Zelf van God. Dat geloof werd van primair belang in het leven van haar leden.
Op den duur werd de echte naastenliefde, zoals zij in het Woord geleerd wordt,
verworpen. Dat blijkt uit hun geloofsovertuiging en hun ideeën over de
naastenliefde, waarin niets van de wezenlijke werken der naastenliefde is,
welke zijn geestelijke nutten te verrichten uit liefde tot God en voor wat van
God is. In hun zogenaamde naastenliefde is geen huwelijk of verbinding van het
goede en het ware oftewel de liefde en het geloof, zoals die vanuit de Heer
zijn en door Hem in het Woord geopenbaard zijn. En toch is het de verbinding
van het echte goede en ware, die een geestelijk huwelijk is, welke de Heer in
het bijzonder leerde, dat wil zeggen, dat het gebod der naastenliefde is:
Elkander lief te hebben. De val van die kerk was een heel wezenlijke val, want
zij werd steeds meer verscheurd door schisma's en ketterijen. Haar leden
begrepen het Goddelijk Ware niet meer. In plaats daarvan beschouwden zij alle
letterlijke waarheden van de uitwendige tekst van het Woord, zoals zíj die
verstonden, als de enige waarheid. Dit leidde ertoe dat ze geen echte kennis
oftewel geen werkelijke wetenschap hadden aangaande de Heer, met als gevolg dat
zij het lijden van de Heer aan het kruis als de verlossing zelf gingen
beschouwen. De drie wezenlijke dingen van hun geloof waren: De drieëenheid van
god zijnde éen in wezen en drie in personen. Het lijden van de Heer aan het
kruis als zijnde de verlossing zelf. En ten derde: Het geloof van de
rechtvaardiging van de mens door de toerekening van de Verdienste van Christus,
als hij gelooft dat Christus voor hem/haar aan het kruis gestorven is.
Het gevolg was dat die Kerk als het
ware doorzeeft werd met ketterse dogma's en dat het ware licht nergens meer
zichtbaar was. De Kerk was niet langer de ware Christelijke Kerk die de Heer gevestigd
had. En tenzij er een ware Kerk is, kan er geen nieuwe Hemel en geen nieuwe
aarde ontstaan waarover de Heer in het Boek Openbaring spreekt. Die nieuwe
Hemel en aarde kunnen niet tot ontstaan komen, als de mens zijn overgeërfde en
daadwerkelijke boosheden en valsheden niet steeds meer overwint.
De Heer stichtte de Eerste Christelijke
Kerk door middel van Zijn discipelen. Maar in de loop van de tijd verviel ook
die Kerk in boosheden en valsheden. Het was een nieuwe Kerk, niet behorende tot
de Israëlitische en Joodse Kerk, die voornamelijk groter werd doordat Heidenen
er toe gingen behoren. Maar zij kwam, net als vroegere Kerken, tot een einde.
Men kan haar eerste staat die van de Primitieve of Apostolische Kerk, zien als
de morgenstaat, waarna de staat van het volle daglicht kwam. In die staten
leerde die Kerk de wereld berouw en geloof in de Heer God, de Verlosser. U kunt
dat lezen in de Handelingen der Apostelen, waar in hoofdstuk 20 vers 21 staat: Betuigende
beiden Joden en Grieken, de bekering tot God en het geloof in onze Heer Jezus
Christus. De staat of leeftijd van de zuigelingschap en die van de
jongelingschap van die Kerk kwam tot een einde en de staat of leeftijd van de
volwassenheid en de ouderdom kwam en daarmede het einde van die Kerk. Maar,
zoals we weten, zijn de overblijfselen ervan nog steeds zichtbaar.
Dit alles gebeurde doordat zij de
Goddelijke Drievuldigheid verdeeld had in drie personen. Waanzinnigheid was de
gehele theologie van die Kerk binnengetreden. De oorzaak ervan was dat het
gemoed van de mensen in verwarring gebracht was. Ze wisten niet meer of er éen
God was of drie goden. Het gevolg was dat ze met de lippen konden zeggen dat er
éen God was, maar met hun geest aanvaardden zij het als een feit dat er drie
waren, zoals ook in de geloofsbelijdenis van Nicaea staat, waarin geleerd wordt
dat men elke persoon afzonderlik als God en Heer moet belijden, maar niet drie
Goden of drie Heren mag zeggen. Die Kerk ging de Heer de Verlosser steeds meer
als de Zoon van Maria beschouwen en veel minder als de Zoon van God. En áls ze
Hem zo noemden verstonden zij daaronder dat Hij van eeuwigheid aan geboren was.
Iedereen die in het Woord het verhaal over de geboorte van Jezus leest, kan
daaruit concluderen dat deze in de tijd plaatsvond en niet van eeuwigheid aan
was. De Heer werd immers ontvangen van de Heilige Geest en dus geboren vanuit
Jehovah de Vader door middel van de Maagd Maria. En dus niet slechts van
eeuwigheid aan, maar ook in de tijd.
Dat heeft het verstaan van de mens zo
zeer misleid dat begoochelingen en valsheden zijn gemoed binnenslopen. Men
gelooft dat Christus door Zijn lijden aan het kruis de Verlosser werd, doordat
Hij door dat lijden alle zonden van de mensheid wegnam. En dat al Zijn goede
aan de mens wordt toegerekend, als hij dat slechts gelooft en met de mond
erkent. De idee is dat god de Vader zijn Zoon (die naar men gelooft van
eeuwigheid aan geboren is en niet in de tijd) op aarde zond om Hem voldoening
te schenken. Die leer der toerekening heerst in die Kerk met als gevolg de leer
van het geloof alleen, een geloof zonder naastenliefde. Die leer is niets dan
het geloof in de toerekening van de Verdienste van de Heer oftewel Zijn goede
aan de mens. Eerder hebben we gezien dat aan de mens gerechtigheid wordt
toegerekend, als hij slechts gelooft dat dat gebeurt doordát hij dat gelooft.
Dat is een geloof zonder naastenliefde op basis van een leven zonder
daadwerkelijke gehoorzaamheid aan de geboden van de Heer. Het is ook niet
moeilijk te zien dat zo'n geloof alleen maar een geloof in naam is en geen echt
Christelijk geloof. In die Kerk wordt de verlossing beschouwd als een
verdienste van de Heer terwille van hen die tot die Kerk behoren.
In die leer lijken er twee goden te
zijn, god de Vader, die ook door velen Jehovah wordt genoemd, en god de Zoon,
zowel de ene als de andere van eeuwigheid aan. En onder de invloed van het
Goddelijke Voortgaand verstaat men een derde god die men de Heilige Geest
noemt. Men weet/erkent niet dat God Zelf op aarde kwam en het Menselijke
aannam, Zich zodoende manifesteerde, waardoor Hij zichtbaar werd en
dientengevolge de mensheid kon verlossen, zodat de mens met Hem en met de Hemel
verbonden kon worden. In die leer was het de wil van de Vader dat zijn Zoon in
de wereld zou komen opdat de mensheid, die anders de eeuwige dood zou sterven,
behouden zou worden. Men noemde dat 'De Goddelijke Gerechtigheid'. De mens van
die Christelijke Kerk meende dat de Zoon de eis van de Vader om gerechtigheid
vervulde door Zijn lijden en sterven aan het kruis, waardoor de Vader vanwege
hetgeen de Zoon gedaan had, de mens die dat geloofde en met de mond beleed,
zelfs als hij al in zijn sterfbed lag, onmiddellijk vergeving schonk en in de
hemel opnam 'want,' zei (zegt) men, 'God (de Vader) is genadig'.
Begoochelingen en valsheden waren
binnengeslopen in de gemoederen van de mensen van die Kerk. En net als alle
vroegere Kerken eindigde ook deze Kerk in verwoesting, dat wil zeggen, dat
boosheden en valsheden over de mensen van die Kerk gingen heersen. Dat bracht
die Kerk tot haar staat van voleinding, welke het einde van die Kerk op aarde
was. Dit wordt hoofdzakelijk in het Boek 'De Openbaring' van het Nieuwe
Testament beschreven. In dat Boek lezen we over het einde van de oude
Christelijke Kerk, die bekend werd als, onder andere, de Grieks-orthodoxe kerk,
de Rooms-katholieke Kerk en de protestantse Kerken. Heden ten dage is het
duidelijk dat de vroegere Christelijke Kerken, die net als de eerdere Kerken geëindigd
zijn, omdat zij afgeweken zijn van de Waarheid, hun natuurlijk verstaan van het
Woord boven de leringen van de Heer stelden en stellen.
Maar de liefde van de Heer heeft het
mogelijke gemaakt dat de mensen toch naar de Hemel kunnen gaan. Want niet
alleen door Zijn kruisdood, maar door Zijn gehele leven op aarde heeft Hij Zijn
Menselijke met Zijn Goddelijke en Zijn Goddelijke met Zijn Menselijke verenigd,
en is Hij het Goddelijk Menselijke geworden. Naastenliefde en geloof kunnen nu
in de mens met elkaar verbonden worden. Zo wordt de weg in de mens geopend, kan
het ware in het geestelijke van de mens binnengaan en wordt er een nieuwe Hemel
gevormd, uit welke een nieuwe Kerk op aarde in de mens kan ontstaan. En
naarmate de Hemel in de mens wordt gevormd, worden de boosheden uit de hel die
in de mens invloeien, onderworpen. Daardoor wordt heden ten dage de mens die
zijn boosheden schuwt, door de Heer verlost, niet door geloof zonder
naastenliefde, maar doordat hij zijn zonden verafschuwt en doet wat goed is
overeenkomstig de waarheden die hij geleerd heeft vanuit de Heer, dat wil
zeggen uit het Woord, de predikingen enz.
Nog een valsheid van die Christelijke
Kerk kunnen wij zien in het feit dat de mens niet uit zichzelf de liefde van de
Heer beantwoordt. Want hoe zou hij dat kunnen, als hij meent dat die Goddelijke
Hoedanigheden hemzelf toegerekend worden en van hem zijn? Zij die tot de oude
Christelijke Kerk behoren, verwerpen vaak de waarheid dat de Heer in de mens is
en de mens in de Heer, als hij Hem volgt. En als ze zeggen dat zij dat wel
geloven, weten ze niet op hoedanige wijze de Heer in de mens is. Ze denken dan
dat het eigenlijk een wild dier is dat op wonderbaarlijke wijze in een méns
veranderd wordt. De Heer is echter alleen maar in het bewuste van een mens in
diens geestelijk leven en geeft zodoende die mens geestelijke vrijheid. Want de
mens die meent dat hij uit zichzelf levend is, dus van zichzelf het leven
heeft, wil niet werkelijk geloven dat het de Heer Alleen is die de macht heeft
hem te verlossen. In plaats daarvan gelooft hij in het wonder van de bekering
met de mond zonder wezenlijk berouw. Er zijn vele waarheden in het Nieuwe
Testament die betrekking hebben op de oude en de nieuwe Christelijke Kerk. Er
staat, bijvoorbeeld, in Lucas het verhaal over de mens die van Jeruzalem naar
Jericho ging en onder de moordenaars viel, die hem ook uitgekleed en daarbij
zware slagen gegeven hebbende, heengingen en hem half dood lieten liggen.
Jeruzalem betekent hier de ware Kerk en Jericho de mens der oude Kerk, die
waarheden en goedheden wéet, maar er niet naar leeft, zoals blijkt uit de
gedragingen van de priester en de Leviet. De Samaritaan betekent hier echter de
naties die in het goede der naastenliefde zijn en de mens die van Jeruzalem
naar Jericho ging, betekent zij die onderricht willen worden in de waarheden en
de kennis betreffende de echte Kerk (zie Apocalyps Ontvouwd 444c-13).
Ten slotte was die Kerk voleindigd,
zoals in het Boek 'De Openbaring' voorzegd is. Toch blijft nog heden ten dage
voor hen die de dogma's van de vroegere Christelijke Kerken geloven, de nieuwe
Openbaring van het Derde Testament gesloten. Zij blijven geloven in een
toekomstige, natuurlijke ramp, waarin alle Christenen op wonderbaarlijke wijze
alleen maar op grond van hun geloof, behouden zullen worden. Maar de Heer
maakte het door Zijn Komst mogelijk dat de mens naar de Hemel geleid kan
worden. Want na Zijn kruisdood was Zijn Verheerlijking, dat wil zeggen, de
Goddelijkmaking van Zijn Menselijke, voltooid en was Hij dus verenigd met de
Vader, het Goddelijke Zelf in Hem, en werd Hij het Goddelijk Menselijke, met
andere woorden, God-Mens en Mens-God. De weg was in de mens in algemene zin
geopend, en wordt zo in iedereen geopend die wederverwekt wordt. Dan treden de
waarheden en goedheden het geestelijke van de mens binnen en wordt hij/zij
daardoor voorbereid voor het leven in de Hemel, omdat hij/zij boosheden in zich
vanuit de Heer als uit zichzelf onderworpen heeft.
Sommigen uwer vragen zich nu misschien
af waarom het noodzakelijk is dat de Nieuwe Kerk op aarde opgericht wordt. Het
antwoord is: Omdat begoochelingen en valsheden de dogma's van de oude
Christelijke Kerk zodanig doortrokken hebben dat die Kerk in wezen geheel
verdorven is. En zonder ware Kerk op aarde kan de mensheid niet blijven
bestaan. Want zonder echte waarheden te weten en erkennen en zonder een
waarachtige leer verstaat geen mens het Woord. Daarom moest er weer een
overeenstemming komen tussen de Heer en de mens, oftewel tussen de Hemel en de
Kerk. De mens leeft in de natuurlijke staat, waarvan de lichamelijke en
zintuiglijke de buitenste zijn. En als hem niet bekend gemaakt kan worden wat
de letterlijke zin van het Woord op geestelijke wijze betekent, kunnen hem de
echte waarheden niet geleerd worden en kan hij ze niet gehoorzamen en erdoor
verlost worden. Dit wordt bevestigd door het feit dat de mensen heden ten dage
de waarheid dat de Heer binnenin hun ziel woont, loochenen. Hij is in het
nieuwe verstand en de nieuwe wil van de mens en geeft hem/haar de waarheden en
goedheden uit het Woord, waarin geleerd wordt dat de Vader in de Zoon is en de
Zoon in de Vader, Jehovah in de Heer Jezus Christus is en de Heer Jezus
Christus in Jehovah God. Tenzij een mens dit gelooft en het lief heeft dat het zo
is, kan er geen wederkerigheid en geen verbinding zijn. Want dan heerst in hem
de eigenliefde of de liefde van de wereld. Zonder die liefde en dat geloof is
de mens niet vrij en meent hij dat hij uit zichzelf leeft, uit zijn eigene of
proprium. Dan is het de Heer niet mogelijk hem te verlossen. Daarom hoopten de
Israëlieten en de joden telkens weer op wonderen en daarom spelen wonderen nog
heden ten dage zo'n belangrijke rol in sommige Christelijke Kerken. De
gelijkenis in Lukas 10: 30 e.v. over de mens die van Jeruzalem naar Jericho
ging, in de handen van moordenaars viel, die hem verwondden en halfdood lieten
liggen, beschrijft het einde van de oude Kerk, dat in Mattheüs 24: 15 de gruwel
der verwoesting wordt genoemd, en het begin van een nieuwe Kerk. Wonderen
kunnen niemand met God verbinden. Dat geloof is een van de redenen dat de
Christelijke Kerk ten einde kwam. Andere redenen zijn dat de Kerk zich van de
Heer afkeerde door haar leer van de drie goddelijke personen, en dat zij
daarmede het leven van het Goddelijk Menselijke verwierp. Ook het bij(geloof)
van de Rooms-katholieke Kerk en andere kerkgenootschappen in wonderen droeg
daartoe bij. En zo lang als een Kerk, en dus een mens, niet in de Geest der
Waarheid, de Trooster, gelooft, maar in het eigen inzicht, is er voor hem/haar
nog geen verlossing mogelijk.
Ten slotte zou ik nog twee opmerkingen
willen maken. Vele leden van de oude Kerken denken nauwelijks na over de
dogma's van hun eigen Kerk, maar leven wel in zekere mate volgens de leer van
de Nieuwe Kerk. Anderzijds zijn zij die zich lid van de Nieuwe Kerk noemen,
geen werkelijke, levende leden van die Kerk voorzover ze innerlijk en vaak ook
uitwendig in hun denken en handelen nog deel uitmaken van de oude Kerken.
HET EINDE