Het Menselijke Gemoed en de Waarlijk
Echtelijke Liefde
door Ds.
In Swedenborgs "De Echtelijke
Liefde" nummer 270 staat een Gedenkwaardig, waarin hij een ervaring
beschrijft. Hij beleefde ze toen hij verdiept was in gedachten over de
echtelijke liefde - het huwelijk van het goede en ware - en zich afvroeg waar
in het gemoed van de mens ze zetelt. Wat hij zag en ervoer, speelde zich af in
zijn gedachten; hij zag met zijn geestelijke ogen, dat wil zeggen, met zijn
verstand. In de "Gedenkwaardigheden" heeft zijn werk een stijl die
verschilt van die waarin de waarheden op een andere wijze geleerd worden. Ze
worden hier namelijk onderwezen door middel van verhalen. Deze manier lijkt
veel op het onderricht van de Heer door middel van gelijkenissen, maar in dit
geval had het verhaal op hem persoonlijk betrekking. Het lijkt op de door de
Profeten geschreven verhalen, waarin zij in zekere mate, als waarnemer
betrokken zijn bij het verhaal, waarover ze later schrijven. Swedenborg nam echter
dikwijls deel aan wat in het verhaal gebeurde.
Waar denkt u aan, als u nadenkt over
het menselijk gemoed? Zijn het niet aandoeningen, percepties en de gedachten
ervan? Kan een gedachte ontbloot zijn van enige aandoening of liefde? Laat ons,
met dit in gedachten, zien wat de Heer Swedenborg opdroeg op te schrijven.
De gemiddelde mens die in het Woord
gelooft, zou zeggen dat de profeten en andere schrijvers van Bijbelboeken,
uitverkoren mensen waren wier gemoederen God had geopend zodat zij dingen
konden zien die anderen niet zagen. Eenvoudigweg gezegd, die mens gelooft iets,
omdat zijn geloof hem leert dat het zo is, al begrijpt hij het niet op
redelijke wijze. Hij gelooft dat het zo is, omdat zijn natuurlijke zintuigen
het bevestigen en daarom is het voor hem de waarheid. Hij verstaat de
letterlijke betekenis van het Woord op natuurlijke wijze. Hij is er zich niet
bewust van dat alleen zijn natuurlijk verstaan van het Woord geopend is, maar
dat zijn geestelijk gemoed nog gesloten is vanwege de staat waarin hij is en
vanwege zijn natuurlijke dat gevormd is door redeneringen en niet door de
geestelijke betekenis die uit God is.
De mens die van de Nieuwe Kerk is en
die dus in het Woord gelooft en er vertrouwen in heeft, begrijpt de verhalen
die de profeten, de Evangelisten en Swedenborg schreven. Hij is het ermee eens
dat bepaalde mensen uitverkoren waren om over godsdienstige waarheden te
schrijven, maar hij is er zich ook van bewust dat de door hem geschreven
waarheden tevens een inwendige betekenis hebben. Als hun namen in het Woord
vermeld worden, wordt in de geestelijke zin niet de genoemde persoon bedoeld,
maar zijn hoedanigheid.
Voor hen die deze Gedenkwaardigheid
niet gelezen hebben, citeer ik: Eens op een morgen na de slaap, verdiepte
zich mijn denken in enige verborgenheden der echtelijke liefde, en ten slotte
in deze: 'In welk gebied van het menselijk gemoed zetelt de waarlijk echtelijke
liefde, en vandaar in welk de echtelijke koude?' Ik wist dat de gebieden van
het menselijk gemoed er drie zijn, het ene boven het andere; en dat in het
laagste gebied de natuurlijke liefde woont, in het hogere de geestelijke
liefde, en in het hoogste de hemelse liefde; en dat in ieder gebied het
huwelijk van het goede en het ware is; en dat, omdat het goede der liefde is en
het ware der wijsheid is, in ieder gebied het huwelijk is van de liefde en de
wijsheid; en dat dit huwelijk het zelfde is als het huwelijk van de wil en het
verstand, aangezien de wil het receptakel van de liefde is, en het verstand het
receptakel van de wijsheid.
We lezen in die Gedenkwaardigheid dat
Swedenborg in gedachten verdiept was. De hoedanigheid die hem tot een voorbeeld
voor ons maakt, is dat hij een dienstknecht des Heren was. Hij schreef
gehoorzaam alle dingen op die de Heer aan hem openbaarde, ofschoon sommige
dingen die hij opschreef maakten dat velen hem beschouwden als iemand die niet
goed snik was. We kunnen op die manier inzien dat niet de persoon Swedenborg
bedoeld wordt, maar zijn hoedanigheid als dienstknecht van de Heer. Allen die
net als Swedenborg dienstknechten van de Heer worden, maken het Hem mogelijk
door middel van hen ten behoeve van een of ander hoger goede te werken. In die
betekenis zijn ze in deze wereld van nut. Zulke mensen laten zich gewillig
leiden; zij kunnen door de Heer die hun nieuwe waarheden leert, onderwezen
worden want Hij geeft hun Zijn liefde. Het einddoel is immers dat zij tot een
beeld en gelijkenis van de Heer worden.
Wij zouden ons moeten afvragen: Wat is
dat beeld en die gelijkenis van de Heer? Doordat we het Oude en het Nieuwe
Testament, en het Latijnse Woord, de religieuze geschriften van Swedenborg,
gelezen hebben, weten we dat de hoedanigheden van God Liefde en Wijsheid zijn.
Liefde wil van het zijne geven. Ze is uit God en schrijdt uit Hem voort als de
Goddelijke Wijsheid. Maar waarin vloeit die Liefde en Wijsheid? Zij vloeit in
de Mensheid, in Gods Schepping, in u en in mij. Zij vloeit in de wil en in het
verstand die in ons geestelijk gemoed zijn. De liefde vloeit in de wil en de
wijsheid in het verstand.
We kunnen zeggen dat de wil het
opnemende en het vermogen is van Gods liefde, en dat het verstand het opnemende
en het vermogen is van Zijn wijsheid. Houd die twee hoedanigheden van God, Zijn
liefde en Zijn wijsheid, in gedachten en houd de twee opnemenden en vermogens,
de wil en het verstand van de mens in gedachten. Ze zullen ons naderhand helpen
iets te begrijpen van het in gedachten verdiept zijn, zoals Swedenborg was en
hetgeen iedereen ervaren kan die verlangt te weten over welke kwestie
Swedenborg nadacht.
Iemand die in gedachten verdiept is,
bevindt zich als het ware in een andere wereld. En als iemand in gedachten
verdiept is, gaan die gepaard met wat hij/zij zich in het leven eigen heeft
gemaakt door middel van godsdienstige en wereldse kennis. Dat is, zo te zeggen,
het beginpunt. Swedenborg wist allerlei bijzonderheden over het menselijk
gemoed voor hij die andere wereld binnentrad. Hij wist dat er drie gebieden van
het gemoed zijn. U herinnert zich dat hij aan het denken was over de
'echtelijke liefde'. Al weten we heel weinig over 'liefde' dan weten we toch
dat liefde betekent bij elkander te willen zijn, wat men heeft met de ander te
willen delen en dat er geen echte liefde is als er niet een verlangen is naar
een verbinding of huwelijk tussen de twee partijen. Wat betekent het echter dat
liefde is verbonden of gehuwd willen zijn met iemand? Laat ons, voor we deze
vraag beantwoorden, haar in gedachten houden, want ze is van zeer veel belang
voor onze overdenkingen over het menselijk gemoed en over dit verhaal oftewel
deze 'Gedenkwaardigheid' met betrekking tot een ervaring van Swedenborg
waarover hij schreef.
De eenvoudigste manier om te begrijpen wat
'echtelijk' betekent is dat het een verbinding is die 'een huwelijk' genoemd
wordt. Het probleem hierbij is dat men bij het woord 'huwelijk' gewoonlijk
alleen maar aan de betekenis van dit woord in de natuurlijke zin van een
wettelijke verbinding van een man en een vrouw denkt, omdat ons natuurlijk
verstand jammerlijk tekort schiet bij het bevatten van het begrip huwelijk in
de ware betekenis ervan. Ten aanzien van de natuurlijke verbinding, die wij een
huwelijk noemen, bestaat het woord echtelijk (L. conjugal). Dit woord komt in
iemands gedachten als hij het hoort gebruiken. Hij denkt dan dat de spreker het
verkeerd heeft uitgesproken of verkeerd gespeld, als degene die het gebruikte,
het had over het woord 'conjugial' dat in het Latijnse Woord, de theologische
werken van Swedenborg, staat.
Er is het verlangen met elkaar
verbonden te zijn of worden, als twee mensen elkaar liefhebben. We hebben
waarschijnlijk allemaal ervaring met dit gevoel van liefde, niet alleen als
zintuiglijke sensatie maar ook op een hoger niveau. We hebben meer dan
uitwendig natuurlijke gedachten als we aan een huwelijk denken, zoals eendere
gevoelens en overdenkingen van een echtgenote met haar echtgenoot, en
omgekeerd. Is er niet het verlangen met degene die we liefhebben, lief en leed
te delen? Geeft het geen vreugde en voldoening in het bijzonder met degene die
we liefhebben, te delen wat we hebben. Het is immers ons leven met de
verrukkingen en genoegens ervan waarvan we hen die we beminnen, deelgenoot
willen maken. Dat is iets wat tot het waarlijk echtelijke (het conjugiale)
behoort. Het is dat goede met het ware ervan dat in ons moet wonen, niet alleen
ons natuurlijk gemoed, onze natuurlijke wil en ons natuurlijke verstand, maar
ook in de hogere gebieden, de geestelijke en de hemelse.
Als we ons leven en de verrukkingen en
genoegens ervan met een ander willen delen, moet die liefde zich in ons vormen.
Met andere woorden, hoe kan liefde gerealiseerd worden? In God en uit God is de
liefde verenigd met de wijsheid; ze zijn éen. Er is, zo te zeggen, een huwelijk
van de liefde met de wijsheid oftewel van het goede met het ware, en omgekeerd,
en wanneer die in het gemoed van een mens met elkaar verbonden zijn, in zijn
wil en verstand, vormen ze zijn leven en zijn geloof uit de Heer. Dit is dat
goede en ware dat uit de Heer in ons woont.
Als de mens de twee hoedanigheden, het
goede en het ware, die uit de Heer bij hem zijn, niet opneemt, blijft hij/zij
in de natuurlijke staat en kent hij slechts zintuiglijke en lichamelijke
dingen. Waar zetelen het geestelijk goede en ware in het gemoed van de mens?
Niet in het natuurlijke gebied. Deze hoedanigheden zetelen op geen enkele wijze
in de mens, kunnen helemaal niet in hem zetelen, als die mens niet een
dienstknecht van de Heer wordt net als Swedenborg, en zo een levend nut in Zijn
Koninkrijk, omdat hij/zij verlangt het ware te weten en dienovereenkomstig te
leven, want dan kan het ware als in een huwelijk verbonden worden met het goede
in hem/haar.
Met dit als basis of bodem om op te
bouwen, en te ondersteunen wat het Woord ons leert, zoals de waarheden die in
dit prachtige verhaal staan, kunnen we verdergaan. Want alle waarheden die we
leren kennen, hebben een Goddelijk doel en worden ons niet alleen gegeven om
onze oren te strelen.
We lezen: Toen ik in de diepte van
dit denken was (over: In welk gebied van het menselijk gemoed de waarlijk
echtelijke liefde woont), zie, zo zag ik twee zwanen vliegende naar het
noorden, en vlak daarop twee paradijsse vogels vliegende naar het zuiden, en
eveneens twee tortelduiven vliegende in het oosten. En toen ik met de blik de
vluchten volgde, zag ik dat het tweetal zwanen hun weg van het noorden tot het
oosten ombogen, eender het tweetal paradijsse vogels van het zuiden, en zij
zich vergaderden met het tweetal tortelduiven in het oosten, en tezamen vlogen
tot een zeker hoog oprijzend Paleis daar, rondom hetwelk olijf-, palm-, en
beukenbomen waren. In het Paleis waren drie rijen vensters, de ene boven de
andere; en toen ik daarop lette, zag ik de zwanen in het Paleis invliegen door
de geopende vensters in de laagste rij, de paradijsse vogels door de
geopende vensters in de middelste rij, en de tortelduiven door de geopende
vensters in de hoogste rij.
Gedachten zijn uit God. Zij zijn in
wezen waarheden en de aandoeningen ervan zijn goedheden. Toch kunnen wij de
ervaring hebben dat vele gedachten uiteindelijk niet uit God blijken te zijn,
omdat ze ons van Hem afkeren of niet wezenlijk naar Hem toekeren. We weten ook
uit ervaring dat er tal van gedachten bij ons opkomen die geen deel van ons
worden. Het schijnt of ze langs ons heen gaan. Ze zijn vluchtig, zoals woorden
die het ene oor ingaan en het andere uit.
De gedachten van Swedenborg werden
steeds meer naar binnen gekeerd, steeds inwendiger en richten zich op
geestelijke dingen, zoals liefde en wijsheid, het goede en het ware. Die dingen
kunnen alleen maar begrepen worden door middel van natuurlijke dingen die
Goddelijke, hemelse geestelijke dingen aanduiden. Men zou, bij voorbeeld,
kunnen denken: Wat hebben vogels - zwanen, paradijsvogels en tortelduiven - die
in deze Gedenkwaardigheid een rol spelen, met Goddelijke, hemelse of
geestelijke dingen, zoals liefde en wijsheid of het goede en het ware, te
maken?
Laat mij u vragen: Wat heeft de
schepping van het gevogelte des Hemels en het gedierte der aarde, of zelfs het
gras, het zaadzaaiende kruid en het vruchtdragend vruchtbaar geboomte (Genesis
1: 11) met Goddelijke hemelse en geestelijke dingen te maken? Die worden alle
genoemd bij de schepping en de wederverwekking van de mens. Ze moeten iets
anders betekenen dan dat God ze schiep ten behoeve van het natuurlijk nut
alleen. Namelijk ook voor het geestelijk nut. Er wordt in die teksten een
dieper, meer inwendig ware, mee bedoeld. Deze dingen hebben een betekenis die
ons meer kan leren over de Heer, de Hemel en onszelf, over hoe we uit Hem
moeten leven.
Vogels zijn als het ware net als
gedachten. We kunnen ze gadeslaan en overdenken en er onze aandacht op
vestigen. Gedachten zijn geestelijke dingen die bij ons kennis worden en
inzicht kunnen worden. Ze vormen de redelijke, geestelijke en verstandelijke
graden van ons verstand. We krijgen ze, zo te zeggen, in het oog en als we ons
erop concentreren, worden ze van nut voor ons. Dan gaan we ze samenvatten en
vormen we erkentenissen, ideeën en uiteindelijk leerstellingen die zelfs ons
leven en ons geloof bepalen. Ze kunnen goed of boos zijn, afhankelijk van de
hoedanigheid van de gedachten die we koesteren.
Als we, net als Swedenborg, onze
gedachten op de Heer gericht houden en op hoe Zijn liefde en wijsheid dagelijks
in ons binnenste invloeien en een deel van ons willen worden, krijgen ze de
hoedanigheid van de Heer, welke zijn liefde en wijsheid. Dan zien we binnenin
ons echte waarheden en weten wij wat het echte goede is. Met andere woorden,
zij vormen zowel ons wezen als ons bestaan, want dan is er de verbinding van
liefde en wijsheid, van het goede en ware in ons binnenste, als in een
huwelijk. Dat is de enige manier waarop de liefde en de wijsheid van de Heer die
uit Hem voortgaan als eenheid, in ons moeten wonen want die hoedanigheden zijn
nauw verbonden met elkaar en niet op zichzelf staand alsof ze onafhankelijk van
elkaar zouden zijn. Op een andere wijze gezegd, het ware is het ware niet,
tenzij er binnenin het goede is, en het goede is het goede niet, tenzij het
onthuld wordt door het ware en zich daarin en daardoor manifesteert.
Swedenborg zag dus met zijn geestelijke
ogen twee zwanen die naar het noorden vlogen. We weten, dat de zwanen de
echtelijke liefde van de natuurlijke of laagste graad van het menselijk gemoed
betekenen omdat de Engel die bij Swedenborg was ons dat leert. Vertelt een gedachte
ons niet iets? Ze is als een onderrichting. We kunnen proberen de betekenis
ervan te leren begrijpen, maar we kunnen ze ook laten 'wegvliegen'. Als we dat
doen, wordt ons gemoed steeds meer verduisterd. U kunt daarom nu begrijpen wat
de twee zwanen die naar het noorden vlogen, betekenden, namelijk het onderricht
over en de voorzegging van iets aan ons. Maar waarom vlogen ze naar het
noorden? Dat komt doordat onze natuurlijke gedachten gescheiden zijn van de
invloed van de Heer, aangezien we van nature geneigd zijn op onszelf gericht te
zijn en niet op de Heer. Het gevolg is dat we dikwijls geen vertrouwen hebben
in die gedachten en als we ze nader onderzoeken blijkt vaak dat wat ons
toescheen waar te zijn, vaak juist het tegenovergestelde is. Want omdat we
natuurlijk zijn, zijn we in onwetendheid van het echte ware.
In deze zin zou het kunnen dat we
denken een 'goed' leven te leiden, terwijl we toch in duisternis zijn ten
opzichte van wat waar is. Hoe verder onze gedachten naar het noorden vliegen des
de duisterder worden de waarheden voor ons. Maar er kunnen in ons gezichtsveld
als het ware andere gedachten komen, gedachten betreffende 'de echtelijke
liefde' van het goede en ware, die geestelijke gedachten zijn en niet louter
natuurlijke. Die worden aangeduid met de twee paradijsvogels die naar het
zuiden 'vlogen'. Die gedachten worden helder, want ze zijn het
tegenovergestelde van onze natuurlijke gedachten; ze leren of onderrichten ons
over het leven van het ware. Op die wijze worden we inzichtsvoller door de
goedheden van het ware die we eruit leren, als we ze ons als uit onszelf
toeëigenen.
Opnieuw komen de gedachten van de Heer
in ons gezichtsveld. Het zijn gedachten uit het geestelijk goede, gedachten die
ons het leven van het geloof leren. We spreken hier over innerlijke en
uiterlijke gedachten in ons natuurlijk of uitwendig gemoed. Welnu, tortelduiven
die naar het oosten vlogen, betekenen die gedachten. In het Woord betekent het
oosten altijd de Heer en waar de Heer is is de liefde, want de Heer ís de
liefde. En samen met de liefde is er de wijsheid en daarom kunnen wij dan
onderricht worden in het goede des geloofs. Wat we dus zowel in deze ervaring
van Swedenborg als in de verschillende staten, de natuurlijke, de geestelijke
en de hemelse staat, van een mens die in het proces van de wederverwekking is,
zien, zijn gedachten van het ware en aandoeningen van het goede.
Als een mens onderricht wordt, brengt
hem dat als het ware in een hogere staat van verstaan van het ware. Door onze
aandacht meer naar binnen te richten, gaan we op geestelijke wijze begrijpen,
krijgen we meer geestelijk inzicht, dat wil zeggen een hoger geestelijk
verstaan. Die gedachten gaan in feite ons gemoed beïnvloeden oftewel ombuigen.
Gedachten richten ons gemoed, onze wil en ons verstand, op de Heer of ze leiden
het gemoed van Hem af. Met andere woorden, zo ontwikkelt zich ons geloof. Dat
kan óf een onecht of vals geloof zijn óf een waar geloof. Het laatste is een
geloof in de Heer. In dit verhaal van een van Swedenborgs ervaringen lezen we
over het met elkaar verbonden zijn van natuurlijke, geestelijke en hemelse
gedachten. Dat zijn de zwanen, de paradijsvogels en de tortelduiven. Er is een
met elkaar verbonden zijn van de verschillende gedachten die in dat gemoed
opkomen. Zulk een mens wordt opgeheven naar een staat waarin ze van zijn
verstand en wil worden, niet alleen zijn natuurlijk verstand en zijn
natuurlijke wil, maar ook van dat verstand en die wil welke hem tevens een
geestelijk inzicht geven. Dit alles leidt die mens tot het onderzoeken van de
geestelijke betekenis van de natuurlijke zin van het Woord. Men kan inzien dat
die mens verlangt meer inzicht te krijgen dan alleen het natuurlijk of
uitwendig verstand van het Woord geeft. Hij wil, als dat mogelijk is, ook iets
meer weten van de geestelijke en de hemelse betekenis ervan.
Als de mens die kennis aanvaardt en ze
zich als het ware eigen maakt, zodat ze, zo te zeggen, zijn eigendom wordt,
ontvangt hij een nieuwe wil en een nieuw verstand, een nieuw gemoed dat van een
zeer schone vorm is. Dat is de betekenis van het 'zeer hoog oprijzende Paleis'.
Daarin wordt de aandoening van het ware geformeerd als des Heren Nieuwe Kerk
binnenin de mens in de goedheden en waarheden welke uit God zijn en welke zijn
leer des levens worden en zo zijn geloof.
Van zo'n wil en verstand, zo'n gemoed
van een mens wordt nu gesproken met betrekking tot de percepties of inwendige
gewaarwordingen uit God. Dat wil zeggen, dat zo'n mens inwendig een geloof
heeft dat gebaseerd is op de liefde die zich manifesteert. Zo heeft die mens de
perceptie van de liefde die des Heren is en ziet hij wat geestelijk goed en
waar is. Dat zijn de 'bomen' rondom het Paleis - de percepties - éen geslacht
voor iedere graad van het menselijk gemoed, de hemelse geestelijke en
natuurlijke graad. De olijfbomen zijn de perceptie van hemelse goedheden en
waarheden. Dit zien we hierin dat de olijfboom, volgens de overeenstemming
ervan in het Woord van het Goddelijk Menselijke, het Latijnse Woord, de hemelse
Kerk aanduidt. Onder de olie van de olijf wordt het goede verstaan. Die olie
werd gebruikt om de zalving van de heilige dingen van de Kerk uit te beelden.
De palmbomen betekenen het geestelijk goede van de Kerk, hetwelk het goede van
het ware is, want dat heeft een aandoening voor het goede. Daar woont de
geestelijke Kerk in de mens. En, ten slotte, de beuken, welke de percepties
zijn van het menselijk gemoed en welke het natuurlijk goede aanduiden. Deze
beelden de natuurlijke Kerk in de mens uit.
Het uiteindelijke gevolg is dus dat er
het goede is dat voortkomt uit een natuurlijk verlangen het ware te gehoorzamen
door het te doen. Er is het goede dat voortkomt uit de liefde van het goede,
welke de liefde van de Heer is. Dit is het geestelijke dat uit de Goddelijke
Wijsheid des Heren is. En, ten derde, is er het met het ware verbonden goede,
dat het hemelse is.
In het menselijk gemoed zijn er, als
het ware, graden of gebieden, de ene boven de andere oftewel de ene binnenin de
andere. Zij zijn steeds inwendiger. Binnenin de natuurlijke, uitwendige
gedachten of waarheden en de aandoeningen ervan zijn de innerlijke gedachten,
de geestelijke goedheden en waarheden. Daarbinnen zijn de hemelse gedachten en
aandoeningen van wijsheid en liefde. Daar woont de Heer in de mens.
Dit kan ook op een andere manier gezien
of verstaan worden. Het laagste of natuurlijke gemoed is de grond die het
middelste of geestelijke gebied tot steun dient en het geestelijke gebied
ondersteunt het hoogste of hemelse gebied. De drie open vensters, die Swedenborg
in het Paleis zag, bevestigen dat. Het is het licht uit God dat door die
vensters schijnt. Het is gemakkelijk te begrijpen dat licht het ware uitbeeldt.
De vogels die door de vensters vliegen, beeldden het echte ware uit dat aan de
mens wordt geopenbaard, waardoor hij inzichtsvol wordt, dat wil zeggen, de
waarheden op geestelijke wijze gaat verstaan zodat hij uit het redelijke over
de Liefde en Wijsheid van de Heer kan spreken. Met andere woorden, de gedachten
aangaande het ware en de aandoeningen of goedheden ervan geven de mens
innerlijk of geestelijk inzicht.
De waarheden gaan als het ware van het
Woord uit voort het laagste venster oftewel de natuurlijke graad binnen.
Wanneer zij zich verbinden met de goedheden, doordat de mens ernaar leeft, wordt
in die graad de Kerk op aarde gevormd, die de ware Kerk in de mens zal worden.
Deze is het Koninkrijk des Heren op aarde en dit leidt de mens tot het
geestelijk Koninkrijk des Heren oftewel Zijn geestelijke Kerk, waarmee de Hemel
bedoeld wordt. Het is hetzelfde bij de hogere en de hoogste graad of het hogere
en het hoogste gebied. In ieder gebied vloeien deze gedachten en de
aandoeningen ervan in, zowel die over waarheden als die over goedheden. De mens
wiens vensters niet geopend zijn, wiens gemoed niet open is, voor de Goddelijke
Waarheden, maar gesloten, neemt geen nieuwe redelijke waarheden op en kan
daardoor niet uit het redelijke over het ware spreken. In plaats daarvan neemt
hij valsheden op die voortkomen uit boze gedachten, en in plaats van redelijke
waarheden te spreken of te denken redeneert hij over valsheden uit het boze.
Een andere manier om te zeggen dat de Ware Kerk in een mens is, is dat de
echtelijke liefde in het gemoed van een mens woont.
We keren nu weer terug naar de
Gedenkwaardigheid, waarvan we het laatste deel lezen: Nadat dit was gezien,
stond een Engel daar, en hij zeide: Verstaat gij wat gij gezien hebt? En ik
antwoordde: Slechts een klein weinig. Hij zeide dat dat Paleis de woningen der
echtelijke liefde uitbeeldt zodanig als zij zijn in de menselijke gemoederen;
dat het hoogste deel ervan, waarin zich de tortelduiven begaven, het hoogste
gebied des gemoeds uitbeeldt, waar de echtelijke liefde woont in de liefde van
het goede met haar wijsheid; het middelste deel, waarin zich de paradijsse
vogels begaven, het middelste gebied, waar de echtelijke liefde woont in de
liefde van het ware met haar inzicht; en het laagste deel, waarin zich de
zwanen begaven, het laagste gebied des gemoeds, waar de echtelijke liefde woont
in de liefde van het gerechte en het rechte met haar wetenschap. De drie paren
gevleugelden betekenen ook die dingen, het paar tortelduiven de echtelijke
liefde van het hoogste gebied, het paar paradijsse vogels de echtelijke liefde
van het middelste gebied, en het paar zwanen de echtelijke liefde van het
laagste gebied. Eendere dingen betekenen de drie geslachten van bomen rondom
het Paleis, de olijf-, de palm-, en de beukenbomen. Wij in de Hemel, wij noemen
het hoogste gebied des gemoeds hemels, het middelste geestelijk, en het laagste
natuurlijk; en wij doorvatten die zoals de woningen in een huis, de ene boven
de andere, en de opklimming van de ene tot de andere bij graden zoals langs
trappen; en in ieder deel als het ware twee kamers, de ene voor de liefde, de
andere voor de wijsheid, en vooraan als het ware de slaapkamer, waar de liefde
met haar wijsheid, of het goede met zijn ware, of, wat het zelfde is, waar de
wil met zijn verstand, zich in het huwelijksbed vergezelschappen. In het Paleis
vertonen zich alle verborgenheden der echtelijke liefde als het ware afgebeeld.
Als een mens dingen die niet helder
voor hem/haar, wil begrijpen, zal de Heer ervoor zorgen dat hij/zij naar zijn
staat het Goddelijk ware daarin ziet. Met andere woorden, als we uit de Heer
goede gedachten hebben, gedachten die met het ware verbonden zijn, onderricht
de Heer ons en leidt Hij ons naar het verstaan van dingen die anders voor ons verborgen
zouden blijven. Als we in de aandoening zijn om het ware te weten, omdat het
uit de Heer is en als we dat ware willen gehoorzamen, zal de Heer ervoor zorgen
dat we er meer van begrijpen.
Dit nieuwe verstaan wordt door de Engel
verklaard als het openen van de discrete graden. Die kan de mens niet leren
doordat hij steeds meer natuurlijke kennis verzamelt. De discrete graden worden
meer en meer geopend naarmate de mens dichterbij de Heer leeft, naarmate zijn
aandoeningen en gedachten op de Heer gericht zijn en op Zijn hoedanigheden en
attributen. Die openen de nieuwe wil en het nieuwe verstand van de mens meer en
meer voor de geestelijke en hemelse dingen. De liefde des Heren, Zijn goede, en
de wijsheid des Heren, Zijn ware, leven dan in die mens, in zijn nieuwe wil en
zijn nieuwe verstand. Zijn nieuwe gemoed wordt steeds meer tot een beeld en
gelijkenis van de Heer gemaakt. Het gevolg is dat de natuurlijke graad handelt
uit de invloed van de geestelijke, want de echtelijke liefde woont in ieder gebied
of iedere graad van het nieuwe gemoed van de mens en dus in iedere staat waarin
de mens komt.
Het is in de 'liefde van het goede'
waarin de mens het goede wil doen uit liefde. Dat is de hemelse graad van
haar/zijn gemoed, waarin de Engelen in de hoogste graad van wijsheid zijn.
Vervolgens is er 'de aandoening van het ware' om het ware te
gehoorzamen. Dat is de geestelijke graad van het nieuwe gemoed van de mens, die
de graad is van het inzicht. Dan is er 'de aandoening van wat gerecht en
billijk' is, waardoor de mens doet wat gerecht en billijk is volgens zijn
nieuw natuurlijk verstaan en volgens de waarheden die hij weet.
In zijn nieuwe natuurlijke gemoed, in
de nieuwe wil en het nieuwe verstand, verwerft de mens zich dan als het ware
uit zichzelf kennis. In zijn geestelijk gemoed verwerft hij zich inzicht
en in het hemels gebied van zijn gemoed verwerft hij zich wijsheid. De
paren vogels, het goede en het ware, de liefde en de wijsheid, de wil en het
verstand, welke in elke graad van het nieuwe menselijke gemoed zijn, betekenen
dat het gemoed volledig is van het begin tot het einde. Daar wonen het geloof
en de liefde van de Heer in de mens. Een zodanig gemoed is het redelijk
gemoed dat de Kerk in de mens is. Daar woont de echtelijke liefde in zijn
gemoed.
Het is de Engel die Swedenborg vertelt
over de trappen die, als het ware, het lagere gebied met het middelste en het
middelste met het hoogste gebied in het gemoed van de mens verbinden. U kunt
hieruit verstaan hoe de mens tot een hogere staat komt, zoals van de staat
waarin hij louter natuurlijk is, tot die waarin hij geestelijk is en vervolgens
hemels. De kamers in het paleis of het huis betekenen die staten in de mens. De
liefde in haar kamer en de wijsheid in de hare. In het innerlijk van de mens verbinden
zich de liefde en de wijsheid oftewel het goede en het ware met elkander.
Als over de innerlijke dingen van de
mens wordt gesproken heeft dat betrekking op uitwendige gedachten die contact
hebben met inwendige. Dit heet het nieuwe redelijke van de mens. In dit verhaal
van het gemoed van de mens heeft de slaapkamer betrekking op zijn innerlijke
oftewel redelijke. Daar is de mens verenigd met God door de liefde en daar is
zijn liefde tot en geloof in de Heer. Daar is de liefde tesamen met de wijsheid
ervan, het goede tesamen met het ware ervan. Daar zijn de nieuwe wil en het
nieuwe verstand ervan in de mens met elkaar verbonden, want daar is het waar de
leer wordt ontwikkeld en daar is, zo gezegd, het bed, dat wil zeggen, daar zijn
het goede en het ware, de liefde en de wijsheid met elkaar verbonden in een
huwelijk.
Daar woont de 'echtelijke liefde' in
het nieuwe gemoed van de mens. Daarmee wordt de redelijke en natuurlijke wil,
en het redelijke en natuurlijke verstand van die mens bedoeld. Uit de Heer
hebben wij een menselijke en zijn wij mensen, aangezien de Heer alleen waarlijk
Mens is, het Goddelijk Menselijke.
Er zijn in ieder mens die wederverwekt
wordt, twee tegenovergestelde gemoederen, het oude gemoed waarmee alle mensen
geboren worden, en het nieuwe gemoed dat tot in eeuwigheid hervormd en
wederverwekt wordt. Wat hervormd wordt, is de mens van de Kerk, dat wil zeggen,
de mens in wie er een begin is van de Nieuwe Kerk. In hem /haar wordt het ware
des geloofs ingeplant en dit wordt verbonden met het goede der naastenliefde
(Hemelse Verborgenheden 2965e). Hervorming is de volledig nieuwe vorming van
een nieuw gemoed, een nieuwe wil en een nieuw verstand daaruit in de mens uit
de Heer.
Ons oude gemoed komt voortdurend in
opstand tegen dat nieuwe gemoed. Uit ons oude gemoed, onze oude wil en ons oude
verstand, vechten wij er steeds tegen, terwijl de Heer onophoudelijk tracht de
nieuwe wil en het nieuwe verstand die uit Hem zijn, in de mens te versterken,
opdat Hij een nieuw gemoed in de mens kan scheppen. Dat is het gemoed waarover
deze lezing handelt.
Einde